ECLI:NL:CRVB:2016:2479

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2016
Publicatiedatum
1 juli 2016
Zaaknummer
14/6588 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een IVA-uitkering op basis van onvoldoende duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een IVA-uitkering toe te kennen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, en dit oordeel werd door de Centrale Raad bevestigd.

De zaak draait om de vraag of de appellante, die per 10 november 2013 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, ook recht had op een IVA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid 100% was, maar de rechtbank en later de Centrale Raad oordeelden dat er onvoldoende medische onderbouwing was voor de conclusie dat de arbeidsongeschiktheid duurzaam was. De verzekeringsarts had in zijn rapporten aangegeven dat er een kans op verbetering van de belastbaarheid bestond, wat de rechtbank en de Raad als voldoende basis beschouwden om de aanvraag voor de IVA-uitkering af te wijzen.

De appellante voerde aan dat de behandelend psychiater een ongunstige prognose had gegeven en dat er geen verbetering van haar belastbaarheid te verwachten viel. De Raad oordeelde echter dat de keuze van appellante om een voorgestelde behandeling niet te ondergaan, haar niet kon vrijwaren van de gevolgen voor haar arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigde dat de medische feiten en omstandigheden op de datum in geding, 10 november 2013, niet wezenlijk veranderd waren en dat de eerdere oordelen van de verzekeringsartsen en de rechtbank terecht waren.

Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/6588 WIA
Datum uitspraak: 1 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
22 oktober 2014, 14/1456 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft desgevraagd nog een nadere toelichting ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2016. Namens appellante zijn
mr. Bergenhenegouwen en haar stiefvader, [stiefvader] , verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 2 oktober 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 10 november 2013 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 17 februari 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 december 2013.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft vastgesteld dat slechts in geschil is of appellante volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet worden geacht en om die reden recht heeft op een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA. De rechtbank heeft die vraag ontkennend beantwoord. Gelet op de voorhanden zijnde medische gegevens heeft zij geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de schatting. Van belang daarbij is dat de verzekeringsartsen van het Uwv appellante hebben onderzocht en de beschikking hadden over de medische informatie van de behandelend sector. Van onzorgvuldigheid van de medische beoordeling is de rechtbank niet gebleken. De medische component van het bestreden besluit berust op goede gronden. De rechtbank heeft de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat er geen aanleiding is de tijdens het onderzoek vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid als duurzaam aan te merken. Weliswaar is appellante in verband met bestaande problematiek aangewezen op een langdurige en intensieve behandeling, maar het betreft in aanleg een problematiek die toegankelijk is voor een aanzienlijke verbetering. Ook de behandelend psychiater is van mening dat het aanbevolen is het behandeltraject te continueren.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat, gelet op de informatie van de behandelend psychiater en uitgaande van het toepasselijke beleid bij de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen, dient te worden geconcludeerd dat appellante in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Op grond van de voorhanden zijnde medische stukken is het immers met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten dat er een verbetering van de belastbaarheid van appellante zal optreden. De behandelend psychiater acht de prognose niet gunstig en de verzekeringsarts bezwaar en beroep is van mening dat het in de rede ligt dat het nog geruime tijd zal duren voordat de belastbaarheid van appellante zal zijn verbeterd. Verbetering in het eerstkomende jaar kan dan ook niet worden verwacht. Afgaande op het oordeel van de behandelend psychiater dat het maar zeer de vraag is of de kwetsbare progressie tot verbetering van de belastbaarheid zal leiden, is verbetering van de belastbaarheid ook na het eerste jaar niet aannemelijk.
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1.
In geding is uitsluitend de vraag of de voor de datum in geding, 10 november 2013, vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid van appellante geacht moet worden duurzaam te zijn, zodat zij op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering.
5.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
5.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overeenkomstig het in de uitspraak van de Raad van 4 februari 2009 (ECLI:CRVB:NL:2009:BH1896) neergelegde beoordelingskader (het toepasselijke beleid waar ook appellante naar heeft verwezen) met zijn rapporten van
11 december 2013, 7 mei 2014 en 22 februari 2016 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat bij appellante – mede omdat er sprake is van een noodzakelijke intensieve en langdurige behandeling – weliswaar in het eerste jaar geen substantiële verbetering zal worden bereikt, maar dat er voor de periode daarna sprake is van een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er in zijn rapport van
11 december 2013 terecht op gewezen dat de problematiek van appellante een intensieve, langdurige behandeling behoeft en dat appellante nog aan het begin hiervan staat. Daarom ligt het in de rede aan te nemen dat het nog geruime tijd zal duren voordat de verbetering van de belastbaarheid bereikt zal zijn. De bij appellante bestaande problematiek is in aanleg toegankelijk voor een aanzienlijke verbetering. Mede omdat appellante nog jong is en zij de somatische oriëntatie van haar klachten relatief kort geleden los heeft kunnen laten, gaat het volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep te ver om de op de datum in geding bestaande arbeidsongeschiktheid als duurzaam te kwalificeren. Ook in het licht van de informatie van de behandelend psychiater van appellante, die blijkens zijn rapport van 25 januari 2013 verbetering van de belastbaarheid op lange termijn evenmin uitgesloten acht, moet volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep belastbaarheid in stressarm, goed gestructureerd werk in de toekomst aanwezig worden geacht.
5.4.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding te twijfelen aan het in 5.3 vermelde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat, zoals appellante stelt, ook na het eerste jaar feitelijk nog geen verbetering van haar belastbaarheid is opgetreden, houdt naar het oordeel van de Raad mede verband met het feit dat appellante om haar moverende redenen, onder meer in verband met haar zwangerschap en bevalling, de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de behandelend psychiater voorgestane langdurige en intensieve behandeling in verband met haar psychische klachten destijds niet heeft aangevangen. Deze keuze dient voor rekening van appellante te blijven en kan er niet toe leiden dat de arbeidsongeschiktheid van appellante ook op lange termijn en na het eerste jaar als duurzaam moet worden gekwalificeerd. Nog afgezien hiervan gaat het bij een beoordeling als hier aan de orde om de medische feiten en omstandigheden zoals die voorlagen bij het formuleren van de verzekeringsgeneeskundige prognose, uitgaande van de datum in geding, over de mogelijkheid van verbetering van de belastbaarheid in de toekomst. Voor een beoordeling van die prognose is op zichzelf niet van belang of in een later stadium die verwachting niet is uitgekomen. Zie de uitspraken van de Raad van 10 oktober 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BN9226) en 24 februari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV6864).
6. Gelet op hetgeen onder 5.1 tot en met 5.4 is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en R.E. Bakker en
C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) N. van Rooijen

UM