ECLI:NL:CRVB:2016:2479
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- R.E. Bakker
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Weigering van een IVA-uitkering op basis van onvoldoende duurzame arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een IVA-uitkering toe te kennen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, en dit oordeel werd door de Centrale Raad bevestigd.
De zaak draait om de vraag of de appellante, die per 10 november 2013 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, ook recht had op een IVA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid 100% was, maar de rechtbank en later de Centrale Raad oordeelden dat er onvoldoende medische onderbouwing was voor de conclusie dat de arbeidsongeschiktheid duurzaam was. De verzekeringsarts had in zijn rapporten aangegeven dat er een kans op verbetering van de belastbaarheid bestond, wat de rechtbank en de Raad als voldoende basis beschouwden om de aanvraag voor de IVA-uitkering af te wijzen.
De appellante voerde aan dat de behandelend psychiater een ongunstige prognose had gegeven en dat er geen verbetering van haar belastbaarheid te verwachten viel. De Raad oordeelde echter dat de keuze van appellante om een voorgestelde behandeling niet te ondergaan, haar niet kon vrijwaren van de gevolgen voor haar arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigde dat de medische feiten en omstandigheden op de datum in geding, 10 november 2013, niet wezenlijk veranderd waren en dat de eerdere oordelen van de verzekeringsartsen en de rechtbank terecht waren.
Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.