ECLI:NL:CRVB:2016:2623

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
14-5947 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toeslag op grond van gezamenlijke huishouding en inkomen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had eerder een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) ontvangen, maar deze was per 1 oktober 2012 ingetrokken omdat hij samenwoonde en het gezamenlijke inkomen met zijn partner boven het minimumloon lag. De appellant diende een nieuwe aanvraag in voor de toeslag, maar het was aan hem om aannemelijk te maken dat hij opnieuw recht had op deze toeslag. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij als alleenstaande moest worden aangemerkt, en deze conclusie werd door de Centrale Raad van Beroep onderschreven.

De appellant had in 2013 opnieuw een toeslag aangevraagd, waarbij hij stelde dat hij weer alleenstaand was, ondanks dat een vrouw nog op zijn adres ingeschreven stond. Het Uwv had de aanvraag afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat er geen gezamenlijke huishouding was. De rechtbank had in haar uitspraak bevestigd dat de appellant en de vrouw samenwoonden en een gemeenschappelijke huishouding voerden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen dat hij als alleenstaande moest worden aangemerkt. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/5947 TW
Datum uitspraak: 13 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 september 2014, 14/1235 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2016. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F. A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is met ingang van 18 augustus 2004 een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) toegekend in aanvulling op zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering. Bij besluit van 20 september 2012 is de toeslag met ingang van 11 oktober 2012 beëindigd, omdat appellant per 1 januari 2006 is getrouwd of gaan samenwonen en het totale inkomen van appellant en zijn partner hoger is dan het minimumloon. Tegen dat besluit is geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Appellant heeft op 24 november 2013 opnieuw een toeslag aangevraagd wegens wijziging van zijn situatie per 1 september 2012. In de bij de aanvraag gevoegde brief heeft appellant vermeld dat hij weer alleenstaande is ondanks dat mevrouw [naam] nog op zijn adres is ingeschreven.
1.3.
Bij besluit van 28 november 2013 heeft het Uwv de gevraagde toeslag geweigerd omdat niet aannemelijk is dat geen sprake is van een gezamenlijke huishouding van appellant met [naam] . Het bezwaar tegen dat besluit is bij besluit van 24 februari 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Gelet op de bestendige duur van het samenwonen en de wederzijdse zorg is er volgens het Uwv geen sprake van het afzonderlijk voeren van een eigen huishouding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat appellant gedurende langere tijd met [naam] heeft samengewoond en een gemeenschappelijke huishouding met haar heeft gevoerd en dat zij beiden ten tijde van de aanvraag (nog steeds) op hetzelfde adres woonden. Dat [naam] contant huurbetalingen zou doen is niet te verifiëren. Onderhuur is niet aan de verhuurder gemeld. Er wordt soms een gemeenschappelijke maaltijd bereid. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als alleenstaande moet worden aangemerkt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat [naam] onderhuurder is. Hij heeft er voorts op gewezen dat [naam] aanvullend op haar arbeidsongeschiktheidsuitkering wel een toeslag ontvangt op grond van de TW.
3.2.
Het Uwv heeft bevestigd dat [naam] een toeslag ontvangt en dat wordt bezien of die toeslag terecht is toegekend. Verzocht is de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 1, derde lid, onder a, van de TW wordt als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad. Op grond van het vierde lid van dit artikel is van een gezamenlijke huishouding sprake, indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant en [naam] ten tijde hier van belang hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.
4.3.
Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan om als gehuwde te kunnen worden aangemerkt, is dat van de wederzijdse zorg. Deze kan volgens vaste rechtspraak van de Raad blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in elkaars verzorging voorzien. Voor het voldoen aan het zorgcriterium is niet vereist dat sprake is van een min of meer gelijke bijdrage in de kosten van de huishouding of van gelijkwaardigheid van de omvang van de over en weer verleende zorg (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2012:BV9409).
4.4.
De aan appellant eerder toegekende toeslag is met ingang van 1 oktober 2012 ingetrokken op de grond dat hij samenwoonde en het totale inkomen van hem en zijn partner hoger was dan het minimumloon. Nu appellant een nieuwe aanvraag om toeslag heeft gedaan ligt het op zijn weg aannemelijk te maken dat hij opnieuw daarop aanspraak kan maken. Het oordeel van de rechtbank, dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als alleenstaande moet worden aangemerkt, wordt onderschreven. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak gemotiveerd beslist op wat in beroep met betrekking tot de geweigerde toeslag is aangevoerd. In hoger beroep zijn geen nadere gegevens door appellant ingebracht die aan dat oordeel doen twijfelen. Dat aan [naam] in 2014 een toeslag is toegekend, leidt niet tot een ander oordeel. Het betreft een andere datum dan hier in geding en het Uwv heeft vermeld dat onderzocht wordt of die toeslag terecht wordt verstrekt. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en M. Greebe en M. C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) N. Veenstra
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.

TM