ECLI:NL:CRVB:2016:2627
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van deskundigenoordeel over afwisseling van houding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante, die als service medewerkerster werkzaam was, had zich op 4 mei 2009 ziek gemeld vanwege rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante met ingang van 30 april 2012 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit was gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd ongegrond verklaard.
De rechtbank had in haar uitspraak de conclusies van de door haar ingeschakelde deskundige, reumatoloog J.F. Haverman, gevolgd. Appellante was van mening dat de geselecteerde functies onvoldoende mogelijkheden boden voor afwisseling van houding, maar de rechtbank vond geen aanwijzingen in de rapporten van de deskundige die deze stelling ondersteunden. In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren, maar de Raad oordeelde dat de deskundige voldoende had toegelicht dat de functies passend waren, rekening houdend met de aanpassingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De Raad kwam tot de conclusie dat het oordeel van de deskundige doorslaggevend was en dat de rapporten blijk gaven van een zorgvuldig onderzoek. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellante af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.