ECLI:NL:CRVB:2016:2732

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
20 juli 2016
Zaaknummer
16/757 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft verzoeker op 6 januari 2016 verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 14 juli 2015, waarin zijn aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) was afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 juli 2016 uitspraak gedaan op dit verzoek. Verzoeker had eerder bijstand aangevraagd, maar deze was afgewezen omdat zijn vermogen, zoals blijkt uit het saldo op zijn bankrekening, hoger was dan het vrij te laten vermogen. Verzoeker stelde dat zijn alimentatieschuld niet was meegewogen in de beoordeling van zijn vermogen en dat dit een nieuw feit was dat herziening rechtvaardigde.

De Raad oordeelde dat de alimentatieschuld al bekend was ten tijde van de eerdere uitspraak en dat verzoeker deze informatie al had gepresenteerd tijdens de zitting van 2 juni 2015. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. Het verzoek om herziening werd dan ook afgewezen, omdat het niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad benadrukte dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is om een hernieuwde discussie over de zaak te voeren, tenzij er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en de beslissing werd in het openbaar uitgesproken. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16/757 WWB
Datum uitspraak: 19 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 14 juli 2015, 14/711 WWB
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij brief van 6 januari 2016 verzocht om herziening van bovenvermelde uitspraak van de Raad van 14 juli 2015. Hierna heeft hij nog nadere stukken ingediend.
Het college heeft een reactie ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 7 juni 2016. Verzoeker is verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoeker heeft zich op 27 augustus 2012 gemeld om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan te vragen met als gewenste ingangsdatum 7 augustus 2012. Op
3 september 2012 heeft verzoeker de daartoe strekkende aanvraag ingediend. Bij besluit van 26 oktober 2012 heeft het college de aanvraag om bijstand afgewezen. Het college heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat het vermogen van verzoeker, gelet op het saldo op zijn bankrekening, hoger is dan het vrij te laten vermogen. Verzoeker heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Op 20 november 2012 heeft verzoeker wederom bijstand aangevraagd, nu over de periode van 7 augustus 2012 tot 1 oktober 2012. Bij besluit van 26 november 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 maart 2013, heeft het college deze aanvraag met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen, op de grond dat de situatie en omstandigheden van verzoeker niet zijn gewijzigd.
1.3.
Bij uitspraak van 2 januari 2014, 13/2708, heeft de rechtbank Rotterdam het beroep tegen het besluit van 22 maart 2013 ongegrond verklaard.
1.4.
Bij de uitspraak van 14 juli 2015, waarvan herziening wordt gevraagd, heeft de Raad die uitspraak bevestigd.
2. Verzoeker heeft aan zijn verzoek, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Verzoeker heeft gesteld dat zijn eerdere aanvraag om bijstand ten onrechte is afgewezen, omdat tegenover het positieve saldo op zijn bankrekening een alimentatieschuld stond, waardoor zijn vermogen onder de vrij te laten vermogensgrens bleef. Verzoeker heeft er ter zitting op gewezen dat de Raad in de uitspraak waarvan hij herziening vraagt heeft opgenomen dat betrokkene de schuld ook aannemelijk moet maken. Daarom heeft verzoeker bij zijn verzoek om herziening de uitspraak in het Hebreeuws van 28 oktober 2010 van de familierechter te Tel-Aviv overgelegd. Uit dit stuk blijkt volgens verzoeker dat hij verplicht is om alimentatie te betalen.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Wat verzoeker heeft aangevoerd betreft niet een omstandigheid die hem vóór de uitspraak van de Raad van 14 juli 2015 niet bekend was of redelijkerwijs niet bekend kon zijn. De uitspraak van de familierechter te Tel Aviv die volgens verzoeker inhoudt dat hij verplicht was om een bedrag als achterstallige kinderalimentatie aan zijn ex-partner te betalen was al bekend ten tijde van de uitspraak waarvan hij herziening verzoekt. Verzoeker heeft bij de behandeling van het hoger beroep ter zitting op 2 juni 2015 voormelde uitspraak van de familierechter, die hij bij zijn verzoek om herziening heeft overgelegd, zelfs toegelicht. Daarnaast heeft voor de Raad de uitspraak van de familierechter in Tel Aviv geen rol gespeeld in de overwegingen, omdat op basis van de verklaringen van verzoeker zelf doorslaggevend werd geacht dat de alimentatieaanspraken in de te beoordelen periode nog niet reëel opeisbaar waren en opgeëist werden. Daarom is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 8:119,
eerste lid, van de Awb.
3.3.
Indien verzoeker met zijn verzoek beoogt de juistheid van de uitspraak van 14 juli 2015 te betwisten, dan kan dit niet tot het door hem beoogde gevolg leiden. Naar vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 januari 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AS3516) is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening immers niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie te voeren over de betrokken zaak en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
4. Uit wat onder 3 is overwogen vloeit voort dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik als voorzitter en A. Stehouwer en F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) A.M.C. de Vries
HD