In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, geboren in 1955, had een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het Zorgkantoor weigerde deze aanvraag op basis van het feit dat appellante zich onvoldoende had georiënteerd op het beschikbare zorgaanbod in natura. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij zich had georiënteerd op de gecontracteerde zorgaanbieders. De Raad verwees naar de relevante regelgeving die voorschrijft dat een pgb alleen kan worden verleend als de verzekerde heeft aangetoond dat passende zorg in natura niet beschikbaar is. Appellante had in haar budgetplan aangegeven dat zij niet had onderzocht of de zorg die zij wilde inkopen ook werd geleverd door gecontracteerde zorgaanbieders. De Raad concludeerde dat de mededelingen van appellante tijdens de zitting niet voldoende concreet waren en niet in overeenstemming waren met de eerder ingediende documenten. De terugvordering van het voorschot door het Zorgkantoor werd eveneens bevestigd, aangezien het voorschot onterecht was betaald. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.