Uitspraak
OVERWEGINGEN
“Het eerste lid, onderdelen a, b, c, g, m en n is niet van toepassing op een bestaande budgethouder.”
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante had een indicatie voor persoonlijke verzorging en verpleging op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en had een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb). De aanvraag werd afgewezen door het Zorgkantoor omdat appellante zich onvoldoende had georiënteerd op het gecontracteerde zorgaanbod. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, waarop appellante in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat appellante niet had voldaan aan de verplichting om zich voorafgaand aan de aanvraag te oriënteren op het zorgaanbod van het Zorgkantoor. Dit was een dwingendrechtelijke weigeringsgrond volgens artikel 2.6.4 van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). Appellante stelde dat zij een bewuste keuze had gemaakt voor een pgb, maar de Raad oordeelde dat dit niet afdoet aan de verplichting tot oriëntatie. Bovendien was appellante ten tijde van de aanvraag geen bestaande budgethouder, wat haar beroep op een uitzondering op de oriëntatieplicht ongeldig maakte.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak benadrukt het belang van de oriëntatieplicht voor aanvragers van een pgb en de consequenties van het niet naleven daarvan.