ECLI:NL:CRVB:2016:3237
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.M. van Dun
- E. Dijt
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 augustus 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn recht op een WIA-uitkering. Appellant had eerder, na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid in 2013, een uitkering aangevraagd, maar het Uwv had vastgesteld dat hij per 1 augustus 2013 geen recht had op een WIA-uitkering. De Raad heeft de eerdere besluiten van het Uwv en de rechtbank bevestigd, waarbij werd gesteld dat er geen evidente wijziging in de beperkingen van appellant was ten opzichte van 2008. De verzekeringsarts had geconcludeerd dat de toename van arbeidsongeschiktheid voortkwam uit een andere ziekteoorzaak dan die op grond waarvan appellant eerder ongeschikt was verklaard. Appellant voerde aan dat er wel degelijk een toename van klachten was en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onterecht geen rekening had gehouden met deze toename. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig had gemotiveerd dat er geen aanwijzingen waren voor een wezenlijke verandering in de klachten en dat de eerdere beoordelingen nog steeds geldig waren. De Raad concludeerde dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om het standpunt van de verzekeringsarts voor onjuist te houden, en dat er geen aanleiding bestond om een onafhankelijk deskundige te benoemen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.