Uitspraak
26 mei 2014, 13/7942 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
24 juli 2012. Appellant heeft het Uwv voorts verzocht hem voorschotten op de mogelijke uitkering te verstrekken. Bij besluit van 7 januari 2013 heeft het Uwv appellant met ingang van 24 juli 2012 voorschotten toegekend.
24 juli 2012 tot 1 februari 2013 betaalde voorschotten ten bedrage van € 7.734,41,- bruto van hem teruggevorderd. Het Uwv heeft bij besluit van 27 augustus 2013 (bestreden besluit) het door appellant tegen het besluit van 4 februari 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
8 januari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:12) is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat een dergelijk standpunt zich niet verdraagt met artikel 4:95, vierde lid, van de Awb, omdat uit de tekst van dit artikellid blijkt dat het bij de terugvordering van voorschotten gaat om een discretionaire bevoegdheid, wat betekent dat bij een terugvordering van voorschotten een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 van de Awb moet plaatsvinden. Omdat het Uwv deze belangenafweging niet in het bestreden besluit heeft gemaakt, is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:4 van de Awb genomen. De rechtbank heeft het Uwv met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid gesteld het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
SZW-wetgeving, Stb. 2012, 462 (Wet aanscherping) de mogelijkheid tot terugvordering van betaalde WIA-voorschotten rechtstreeks in artikel 77 van de Wet WIA geregeld is. Uit het overgangsrecht van de Wet aanscherping volgt dat de wijziging van artikel 77 van de Wet WIA, waarbij de zinsnede ‘alsmede hetgeen anderszins’ onverschuldigd is betaald aan artikel 77, eerste lid, is toegevoegd, in werking is getreden op 1 januari 2013 en dat deze bepaling dus geldt voor terugvorderingsbeslissingen die zijn genomen op of na 1 januari 2013. De vordering is ontstaan doordat daartoe een terugvorderingsbeslissing wordt genomen. Uit artikel 77 van de Wet WIA volgt dat het Uwv verplicht is om de onverschuldigd betaalde voorschotten van appellant terug te vorderen en dat daartoe geen belangenafweging hoeft plaats te vinden. In de tussenuitspraak is ten onrechte overwogen dat de terugvordering wordt beheerst door artikel 4:95, vierde lid, van de Awb.
1 februari 2013 betaalde voorschotten van toepassing is. Voor de toepasselijkheid van deze bepaling heeft het Uwv terecht aangeknoopt bij de datum van het primaire besluit
(4 februari 2013), omdat de vordering door dit besluit is ontstaan.