ECLI:NL:CRVB:2016:3702

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2016
Publicatiedatum
7 oktober 2016
Zaaknummer
13/5044 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Raad heeft in een tussenuitspraak van 11 maart 2016 vastgesteld dat het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 2 juli 2012 niet deugdelijk was gemotiveerd, met name ten aanzien van de psychische beperkingen van appellante. Na deze tussenuitspraak heeft het Uwv aanvullende rapporten ingediend van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, waarin de medische situatie van appellante opnieuw is beoordeeld. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante op de datum in geding, 6 februari 2002, niet geheel vrij was van psychische beperkingen, terwijl de arbeidsdeskundige oordeelde dat appellante, ondanks deze beperkingen, in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv met de nieuwe rapporten heeft voldaan aan de eerder gegeven opdracht en dat de bevindingen van de artsen niet zijn bestreden door appellante. De Raad heeft het bestreden besluit en de eerdere uitspraak vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.984,-.

Uitspraak

13/5044 WAO
Datum uitspraak: 7 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 juli 2013, 12/3553 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 11 maart 2016 een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:CRVB:2016:871).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv nadere stukken ingezonden, waaronder rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Appellante is in de gelegenheid gesteld haar zienswijze naar voren te brengen. Zij heeft de daarvoor gestelde termijnen ongebruikt laten verstrijken.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108 van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de tussenuitspraak. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
1.2.
In de tussenuitspraak is overwogen dat het besluit van 2 juli 2012 (bestreden besluit) niet deugdelijk is gemotiveerd. Het bestreden besluit ontbeert een deugdelijke medische grondslag ten aanzien van de psychische beperkingen van appellante.
2. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep nader onderzoek verricht. In een rapport van 29 maart 2016 heeft deze verzekeringsarts overwogen dat, gelet op het rapport van 11 oktober 2011 van de psychiater H. Kondakçi, niet te onderbouwen is dat appellante op de datum in geding, 6 februari 2002, in het geheel geen psychische beperkingen had. Appellante was aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. Ook kon zij een conflict met agressieve of onredelijke mensen uitsluitend in telefonisch of schriftelijk contact hanteren. Ten slotte was appellante in verband met medicijngebruik aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 13 april 2016 geconcludeerd dat appellante ook met deze extra beperkingen in staat moet worden geacht de destijds ten behoeve van het bestreden besluit geselecteerde functies van stikster, sorteerder aardappelen en algemeen productiemedewerker te vervullen.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Geoordeeld moet worden dat het Uwv met de onder 2 vermelde rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht.
4.2.
Het Uwv heeft appellante – in overeenstemming met de conclusie van psychiater Kondakçi – op een aantal beoordelingspunten extra beperkt geacht. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat
– ook met inachtneming van deze extra beperkingen – de geselecteerde functies voor appellante onverminderd passend zijn te achten en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op 6 februari 2012 terecht op minder dan 15% is gesteld.
4.3.
Appellante heeft de juistheid van deze nadere rapporten niet bestreden.
4.4.
De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Daarmee heeft het Uwv het in de tussenuitspraak vastgestelde gebrek hersteld en zijn standpunt dat appellante met ingang van 6 februari 2012 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering alsnog toereikend gemotiveerd.
5. Uit wat in de tussenuitspraak en deze uitspraak is overwogen, volgt dat het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak, waarbij dat besluit in stand is gelaten, moeten worden vernietigd. Aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
6. Ten slotte bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. De kosten voor verleende rechtsbijstand worden in beroep begroot op € 992,- (beroepschrift en zitting) en in hoger beroep op € 992,- (beroepschrift en zitting), in totaal € 1.984,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 2 juli 2012;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.984,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.E. Bakker en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.L. van den IJssel
IvR