ECLI:NL:CRVB:2016:3733

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
15/5507 BBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente en de uitvoering van eerdere uitspraken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heiloo, dat een schadevergoeding had toegekend in de vorm van wettelijke rente. De Raad had eerder, op 29 juli 2014, geoordeeld dat het college aan de appellant een schadevergoeding moest toekennen op basis van artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vanwege een onterecht afgewezen aanvraag voor een bedrijfskrediet. Het college had in een later besluit, op 19 september 2014, uitvoering gegeven aan deze uitspraak door een schadevergoeding van € 20.089,72 toe te kennen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de omvang van het geding beperkt is tot de vraag of het college op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak. De Raad heeft bevestigd dat het college de wettelijke rente correct heeft berekend en dat er geen ruimte is voor een inhoudelijke bespreking van de beroepsgrond van de appellant dat de wettelijke handelsrente had moeten worden toegepast. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente is afgewezen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/5507 BBZ
Datum uitspraak: 11 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 2 juli 2015, 14/4406 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heiloo (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2016. Appellant is verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij uitspraak van 29 juli 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2543) heeft de Raad geoordeeld dat het college aan appellant met toepassing van artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een schadevergoeding moet toekennen bestaande uit wettelijke rente. De schade is ontstaan, omdat het college de aanvraag van appellant om een bedrijfskrediet op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) ten onrechte heeft afgewezen, zoals de rechtbank Alkmaar op 16 mei 2008 heeft geoordeeld. De Raad heeft het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen over de schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over de vertraagde betaling van het bedrijfskrediet. Daarbij heeft de Raad overwogen op welke wijze het college de wettelijke rente dient te berekenen.
1.2.
Bij besluit van 19 september 2014 (bestreden besluit) heeft het college uitvoering gegeven aan de in 1.1 genoemde uitspraak van de Raad. Hierbij heeft het college aan appellant een schadevergoeding toegekend ter hoogte van € 20.089,72.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat het college op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de Raad van 29 juli 2014. De rechtbank heeft tevens op inhoudelijke gronden overwogen dat het college terecht niet de wettelijke handelsrente ingevolge artikel 6:119a van het BW heeft gehanteerd bij de berekening van de schadevergoeding.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft hij aangevoerd dat het college bij de berekening van de schadevergoeding niet had dienen uit te gaan van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het BW, maar van de wettelijke handelsrente ingevolge artikel 6:119a van het BW.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De omvang van het geding is, anders dan appellant aanvoert, beperkt tot de vraag of het college op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de Raad van
29 juli 2014.
4.2.
In deze uitspraak heeft de Raad overwogen dat het college aan appellant met toepassing van artikel 6:119 van het BW wettelijke rente moet betalen als schadevergoeding en deze dient te berekenen op de wijze als in die uitspraak is overwogen. Het college heeft in overeenstemming met de opdracht van de Raad het bestreden besluit genomen. Appellant heeft de wijze waarop het college de wettelijke rente heeft berekend niet betwist.
4.3.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, bestaat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen ruimte voor een inhoudelijke bespreking van de beroepsgrond dat het college met toepassing van artikel 6:119a van het BW de wettelijke handelsrente had moeten berekenen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, gelet op 4.3 met verbetering van gronden, moet worden bevestigd. Voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over de volgens appellant te laag berekende schadevergoeding bestaat daarom geen grond.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en A.M. Overbeeke en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) A.M.C. de Vries

HD