ECLI:NL:CRVB:2016:3957

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
15/3725 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van een WAO-uitkering en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 1 mei 2015 het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant, die in Marokko woont, had eerder een aanvraag ingediend voor een WAO-uitkering, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die een herbeoordeling van zijn recht op een WAO-uitkering rechtvaardigden. Appellant had in 1990 zijn werk in Nederland beëindigd en zich ziek gemeld vanuit Marokko. Het Uwv had eerder al een uitkering op basis van de Ziektewet toegekend, maar de aanvraag voor een WAO-uitkering was in 2001 afgewezen. Appellant had in 2014 opnieuw verzocht om zijn aanspraken te herzien, maar het Uwv weigerde dit omdat er geen nieuwe informatie was. In hoger beroep voerde appellant aan dat er geen lichamelijk onderzoek was verricht en dat hij nog steeds volledig arbeidsongeschikt was. De Raad overwoog dat appellant, volgens de Algemene wet bestuursrecht, verplicht was om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden bij een nieuwe aanvraag. De Raad concludeerde dat de enkele herhaling van arbeidsongeschiktheid niet voldeed aan deze eis en dat het Uwv geen nader onderzoek hoefde te doen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

15.3725 WAO

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 mei 2015, 14/6899 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] , wonende te [woonplaats] (Marokko)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 oktober 2016
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 7 september 2016. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als magazijnbediende in Nederland. Appellant is op
17 november 1990 teruggekeerd naar Marokko en heeft zich op 5 december 1990 vanuit Marokko ziek gemeld met ingang van 15 november 1990. Bij besluit van 10 maart 1997 heeft het Uwv appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet toegekend voor de periode
27 november 1990 tot en met 26 december 1990.
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 6 augustus 2001 geweigerd appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. De rechtsgevolgen van dat besluit zijn met de uitspraak van de Raad van 14 april 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006:AX3236) in rechte komen vast te staan.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 13 maart 2008 het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 6 augustus 2001 afgewezen omdat het verzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden bevat. Dit besluit is met de uitspraak van de Raad van 14 september 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BT1807) in rechte komen vast te staan.
1.4.
Bij brief van 20 mei 2014 heeft appellant het Uwv verzocht om zijn aanspraken op een WAO-uitkering opnieuw te beoordelen.
1.5.
Bij besluit van 30 juni 2014 heeft het Uwv besloten om niet terug te komen van het besluit van 6 augustus 2001 omdat het verzoek van appellant geen nieuwe of andere informatie bevat. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van
25 september 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 14 april 2006 heeft de rechtbank overwogen dat appellant ter onderbouwing van zijn verzoek geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft gesteld die een ander licht kunnen werpen op appellants recht op een WAO-uitkering op 15 november 1990. Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele verwijzing door appellant naar eerder overgelegde medische stukken onvoldoende. Het Uwv was daarom bevoegd met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvraag af te wijzen en heeft in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv een besluit heeft genomen zonder dat er een lichamelijk onderzoek is verricht. Hoewel appellant bereid was om daarvoor naar Nederland te reizen heeft het Uwv hem ten onrechte niet voor een onderzoek opgeroepen. Appellant is nog steeds volledig arbeidsongeschikt en was daarom niet in staat arbeid te verrichten. Appellant heeft verwezen naar medische verklaringen die hij al eerder aan het Uwv heeft toegezonden. Appellant wil daarom dat het besluit waarin hem
WAO-uitkering is geweigerd wordt vernietigd en verzoekt tevens om hem schadevergoeding toe te kennen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuwe feiten of veranderende omstandigheden worden vermeld, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
4.2.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1, moet een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld. In de uitspraak van 14 januari 2015 is tevens uiteengezet op welke wijze dergelijke aanvragen door de aanvrager moeten worden onderbouwd en door het Uwv worden beoordeeld, en hoe de rechter beslissingen van het Uwv op dergelijke aanvragen toetst.
4.3.
Het verzoek van appellant van 20 mei 2014 moet overeenkomstig de strekking daarvan worden opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 6 augustus 2001 waarbij de WAO-uitkering van appellant met ingang van 15 november 1990 is geweigerd en strekt er mede toe om voor de toekomst, zijnde de periode vanaf de aanvraag van 20 mei 2014, terug te komen van de weigering van de WAO-uitkering.
4.4.
Voor zover het verzoek van appellant strekt tot het terugkomen van het besluit van
6 augustus 2001 en daarmee ziet op een periode voorafgaand aan de aanvraag, is appellant overeenkomstig artikel 4:6 van de Awb gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan te dragen. De enkele mededeling dat appellant volledig arbeidsongeschikt is en sinds 1990 niet meer in staat is geweest om arbeid te verrichten, kan niet worden aangemerkt als een nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De medische verklaringen waar appellant in bezwaar (en beroep) naar heeft verwezen waren al bekend bij het Uwv en zijn door het Uwv al beoordeeld. Het Uwv hoefde daarom geen nader onderzoek te doen.
4.5.
Voor zover de aanvraag van appellant betrekking heeft op de toekomst, voldoet deze evenmin aan de daaraan te stellen eisen. Appellant heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die, hoewel geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, aanleiding moesten geven tot nader onderzoek door het Uwv en konden bijdragen aan het oordeel van de bestuursrechter dat het besluit waarvan herziening is gevraagd, niet kan worden gehandhaafd voor zover het gaat om eventuele aanspraken vanaf de datum waarop het verzoek is ingediend. Hij heeft slechts zonder enige onderbouwing herhaald dat hij arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft het betreden besluit dan ook terecht in stand gelaten.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade wordt daarom afgewezen.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2016.
(getekend) E. Dijt
(getekend) N. van Rooijen

UM