In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 1 mei 2015 het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant, die in Marokko woont, had eerder een aanvraag ingediend voor een WAO-uitkering, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die een herbeoordeling van zijn recht op een WAO-uitkering rechtvaardigden. Appellant had in 1990 zijn werk in Nederland beëindigd en zich ziek gemeld vanuit Marokko. Het Uwv had eerder al een uitkering op basis van de Ziektewet toegekend, maar de aanvraag voor een WAO-uitkering was in 2001 afgewezen. Appellant had in 2014 opnieuw verzocht om zijn aanspraken te herzien, maar het Uwv weigerde dit omdat er geen nieuwe informatie was. In hoger beroep voerde appellant aan dat er geen lichamelijk onderzoek was verricht en dat hij nog steeds volledig arbeidsongeschikt was. De Raad overwoog dat appellant, volgens de Algemene wet bestuursrecht, verplicht was om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden bij een nieuwe aanvraag. De Raad concludeerde dat de enkele herhaling van arbeidsongeschiktheid niet voldeed aan deze eis en dat het Uwv geen nader onderzoek hoefde te doen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.