ECLI:NL:CRVB:2016:3979

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
14/7075 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie na auto-ongeval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellante, die zich op 25 november 2010 ziek meldde na een auto-ongeval, heeft recht op een loongerelateerde WGA-uitkering, vastgesteld op 44,65% arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de medische grondslag van het bestreden besluit stand kan houden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig hebben gehandeld en dat er geen aanleiding is om de vastgestelde belastbaarheid van appellante in twijfel te trekken. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de geselecteerde functies voor appellante passend zijn, ondanks haar klachten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

14/7075 WIA
Datum uitspraak: 14 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
17 november 2014, 14/1011 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
(het bestuur van) Stichting Regionale Scholengemeenschap Enkhuizen
(derde-belanghebbende)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.M. Comans-Diesfeldt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante en het Uwv hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2016. Namens appellante is verschenen mr. Comans-Diesfeldt. De derde-belanghebbende heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.S. Träger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als docente Engels bij [Stichting] (Stichting), heeft zich op 25 november 2010 ziek gemeld wegens verschillende klachten na een auto-ongeval in juni 2010.
1.2.
Het Uwv heeft de Stichting verplicht tot 21 november 2013 het loon aan appellante door te betalen.
1.3.1.
Op 7 oktober 2013 is appellante onderzocht door een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft de belastbaarheid van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Als beperkingen van de normale mogelijkheden ten opzichte van normale waarden zijn daarin opgenomen:
*beoordelingspunt 1.3 “herinneren”: beperkt, moet regelmatig dingen apart opschrijven als geheugensteun om de continuïteit van het handelen te waarborgen;
*beoordelingspunt 1.9 “specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid”: 1.9.6, appellante is aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen; 1.9.7, appellante is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken; 1.9.8, appellante is aangewezen op werk waarin geen hoog handelingstempo is vereist; 1.9.9, appellante is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico (niet op gevaarlijke plaatsen, hoogten, aan draaiende machines, enz.;
* beoordelingspunt 2.8 “omgaan met conflicten”, beperkt, kan een conflict met agressieve of onredelijke mensen uitsluitend in telefonisch of schriftelijk contact hanteren;
* beoordelingspunt 2.12 “specifieke voorwaarden voor het sociaal functioneren in arbeid”: 2.12.1, appellante is aangewezen op werk waarin meestal weinig of geen rechtsreeks contact met klanten vereist is; 2.12.5, appellante is aangewezen op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat.
Verder heeft de verzekeringsarts beperkingen in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen in de FML weergegeven.
1.3.2.
Naar het oordeel van de arbeidsdeskundige is appellante niet geschikt voor de maatgevende arbeid. Zij is wel in staat andere, voor haar passende functies te verrichten. Naar aanleiding hiervan heeft het Uwv bij besluit van 11 november 2013 vastgesteld dat appellante met ingang van 21 november 2013 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 44,65%.
1.4.
Zowel appellante als de Stichting hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van
11 november 2013. Het Uwv heeft bij besluit van 2 april 2014 (bestreden besluit), onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, de bezwaren van appellante en de Stichting ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en de hoorzitting bijgewoond. Uit haar rapport van 24 maart 2014 komt naar voren dat zij van mening is dat de (primaire) verzekeringsarts terecht niet is meegegaan met de door appellante geclaimde beperkingen. Bij medisch onderzoek zijn bij appellante nagenoeg geen afwijkende bevindingen vastgesteld. Van aangetoonde ernstige cognitieve beperkingen is geen sprake. Met de in het neuropsychologisch onderzoek (NPO) vastgestelde vertraagde informatieverwerking is in de FML in voldoende mate rekening gehouden. Voor het aannemen van beperkingen voor herinneren (beoordelingspunt 1.3) zijn geen argumenten, omdat deze niet zijn waargenomen bij onderzoeken door behandelaren en de geheugentest bij het NPO binnen normaal was. Door het in de FML weergeven van enkele beperkingen voor dynamische handelingen en statische houdingen is in voldoende mate rekening gehouden met de door appellante ervaren nek- en armklachten. Voor een urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen argumenten gezien. Ook heeft zij enkele specifieke beperkingen voor het sociale functioneren in arbeid (te weten de beperkingen bij de beoordelingspunten 2.12) doorgehaald, omdat bij appellante geen sprake is van een (psychisch) ziektebeeld dat daarvoor beperkingen geeft. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het maatmaninkomen aangepast en is een functie komen te vervallen. Appellante wordt geschikt geacht voor de functies boekhouder, schadecorrespondent en administratief medewerker afhandelingen. Met deze functies blijft de mate van arbeidsongeschiktheid binnen de klasse van 35 tot 80%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een zorgvuldig medisch onderzoek. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de verzekeringsgeneeskundige rapporten. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is genoegzaam gemotiveerd waarom geen verdergaande beperkingen dienen te worden aangenomen dan vastgelegd in de in bezwaar aangepaste FML. De rechtbank heeft bij haar oordeel in aanmerking genomen dat de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gebaseerd op eigen onderzoeksbevindingen alsmede informatie van de behandelend sector. Een door appellante zonder nadere (medische) onderbouwing zelf opgestelde FML heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel gebracht. Volgens de rechtbank is met een (groot) deel van de klachten van appellante rekening gehouden. Voor het oordeel dat sprake is van onderschatting van de beperkingen van appellante heeft de rechtbank geen aanleiding gezien. Aldus uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, heeft de rechtbank in wat appellante heeft aangevoerd, mede gelet op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, geen grond gezien voor het oordeel dat de arbeidskundige grondslag van dat besluit niet juist is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante zich evenals in beroep op het standpunt gesteld dat haar beperkingen niet juist zijn vastgesteld door de verzekeringsartsen van het Uwv. Als gevolg van het haar in juni 2010 overkomen auto-ongeval is sprake van ernstige gezondheidsklachten. Zij is nauwelijks belastbaar. Omdat de arbeidsbeperkingen niet volledig en niet juist in de FML zijn vastgelegd, zijn ook de geselecteerde functies voor appellante niet passend. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een rapport van neuroloog prof. dr. R. VandenBerghe van 2 oktober 2015 en een expertise van neuroloog P. Verlooy van 4 september 2015/18 januari 2016 ingediend.
3.2.
Het Uwv heeft, mede onder verwijzing naar een nader rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 april 2016, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit stand kan houden. Terecht heeft de rechtbank onder verwijzing naar de verzekeringsgeneeskundige rapporten geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat de beoordeling van de belastbaarheid van appellante, zoals in bezwaar aangepast, voor onjuist te houden. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank daarover volledig en maakt die tot de zijne.
4.2.
De in hoger beroep ingediende stukken geven geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
4.2.1.
In haar rapport van 19 april 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend beargumenteerd waarom de informatie van prof. dr. Vandenberghe van
2 oktober 2015 niet leidt tot een andere vaststelling van de belastbaarheid van appellante op de datum in geding, omdat het geen nieuwe gegevens betreft.
4.2.2.
Ook de expertise van de neuroloog Verlooy van 4 september 2015/18 januari 2016 kan het standpunt van appellante niet ondersteunen. Verlooy overweegt het volgende:
“Het is aannemelijk, gezien de aard en de impact van het ongeval, dat er als gevolg van het ongeval sprake is geweest van een geforceerde beweging van de CWK met overrekking van de weke delen, die de CWK omgeven. Traumatische afwijkingen zijn blijkens de medische correspondentie uitgesloten. Er is dus in principe een whiplashtrauma geweest, dat de klachten over nekpijn, die kort na het ongeval zijn ontstaan, zou kunnen verklaren. Gezien het ontbreken van bewustzijnsverlies en amnesie zijn er geen aanwijzingen voor een schedel/hersenletsel. Meestal verdwijnen whiplashgerelateerde klachten binnen enkele maanden, maar in sommige gevallen persisteren de klachten, waarbij geen anatomisch substraat aanwijsbaar is, maar de klachten kunnen worden gezien als een chronisch pijnsyndroom. Nekklachten zijn diverse malen gedocumenteerd in de medische correspondentie. De nekklachten zijn na behandeling, onder andere fysiotherapie, wel verminderd, maar niet verdwenen. Niet zelden ontstaan er bij chronische whiplashklachten tevens klachten over de cognitieve functies, moeheid, gevoeligheid voor prikkels. De klachten op cognitief gebied hebben ertoe geleid dat betrokkene haar werkzaamheden als docent Engels niet heeft kunnen voortzetten. In verband met de cognitieve klachten is neuropsychologisch onderzoek verricht in België. Het rapport is niet beschikbaar maar in de correspondentie van de neuroloog worden geen cognitieve stoornissen vermeld. Recent is neuropsychologisch onderzoek herhaald door drs. T. Koene, klinisch neuropsycholoog, waarbij sterke traagheid opviel bij het maken van de testen, die de scores heeft beïnvloed maar waarbij niet is geconcludeerd tot stoornissen in de specifieke domeinen. Traagheid is niet opgevallen tijdens het verbale contact. Het is niet mogelijk deze traagheid op neuropsychologisch vakgebied te verklaren. Traagheid kan voorkomen bij hersenletsel, maar dat is op de MRI niet aangetoond en bovendien zijn er geen aanwijzingen voor een doorgemaakt schedel/hersenletsel. Differentiaaldiagnostisch kan nog worden gedacht aan hypothyreoide of een stemmingsstoornis, maar deze mogelijkheden vallen buiten het neurologisch vakgebied.
De hoofdpijnklachten van betrokkene, die zij zelf migraine noemt, passen gezien de lokalisatie en frequentie niet bij cervicogene hoofdpijn en dus niet bij de whiplashklachten. Op grond van de lokalisatie passen de klachten nog het meest bij spanningshoofdpijn, eventueel met migraineuze component.
Stoornissen van de spraak of het evenwicht kunnen bij onderzoek niet worden vastgesteld.”
De Raad voegt hieraan toe, dat volgens zijn vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 oktober 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BF6777) cognitieve tekortkomingen bij een NPO kunnen worden vastgesteld, maar deze dienen wel in een medisch specialistisch rapport te worden herleid naar medisch vastgestelde stoornissen. In de omtrent appellante beschikbare medische gegevens zijn deze niet naar voren gekomen, zoals ook duidelijk naar voren komt uit de hiervoor aangehaalde passages uit het rapport van Verlooy.
4.3.
Met de rechtbank uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde en in de FML weergegeven belastbaarheid, is in de arbeidskundige rapporten toereikend gemotiveerd dat appellante de voor haar geselecteerde functies kan vervullen.
4.4.
Gelet op wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet.
De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) N. Veenstra

NW