ECLI:NL:CRVB:2016:4014

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2016
Publicatiedatum
21 oktober 2016
Zaaknummer
15/4183 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over toekenning mantelzorgcompliment en AWBZ-indicatie

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die haar beroep tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond had verklaard. De Svb had in drie besluiten van 23 mei 2014 meegedeeld dat appellante niet in aanmerking kwam voor een mantelzorgcompliment voor de jaren 2007, 2008 en 2009, omdat zij pas op 2 maart 2010 een extramurale indicatie op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de Svb terecht was, omdat de indicatie voor zorg in het kalenderjaar bepalend is voor het recht op een mantelzorgcompliment. Appellante heeft betoogd dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) in gebreke is gebleven door niet eerder een indicatie te verlenen, wat haar nu zou benadelen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de ADL-assistentie in de Fokuswoning niet op de AWBZ was gebaseerd. De Raad stelde vast dat de financiering van ADL-assistentie pas vanaf 1 januari 2012 vanuit de AWBZ plaatsvond, en dat appellante geen aanvraag had ingediend voor een indicatie op basis van de AWBZ voor de jaren 2007 tot en met 2009. De beslissing van de Svb werd daarom bevestigd, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/4183 WMO
Datum uitspraak: 13 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
15 april 2015, 14/5763 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2016. Appellante is vertegenwoordigd door haar echtgenoot [naam] . De Svb is vertegenwoordigd door
mr. E. Kort-Schenk.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft de Svb gevraagd om toekenning van een mantelzorgcompliment voor de jaren 2007, 2008 en 2009.
1.2.
In drie besluiten van 23 mei 2014 heeft de Svb aan appellante meegedeeld dat zij over deze jaren niet in aanmerking komt voor een mantelzorgcompliment. De Svb heeft daartoe besloten omdat appellante eerst op 2 maart 2010 van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) een extramurale indicatie op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) heeft ontvangen. Omdat appellante niet over de jaren 2007, 2008 en 2009 een dergelijke indicatie heeft ontvangen, komt haar in die periode geen mantelzorgcompliment toe. Appellante heeft tegen de drie besluiten van 23 mei 2014 bezwaar gemaakt.
1.3.
De Svb heeft het bezwaar van appellante ongegrond verklaard in een besluit van
8 juli 2014. Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. De weigering van de Svb is gebaseerd op artikel 6d van de Regeling maatschappelijke ondersteuning. Uit die bepaling volgt dat het kalenderjaar waarin de indicatie voor zorg ingevolge de AWBZ is afgegeven, bepalend is voor het jaar waarop een mantelzorgcompliment bestaat. Niet in geschil is dat CIZ pas in een besluit van 26 februari 2010 de vereiste indicatie voor AWBZ-zorg in de vorm van persoonlijke verzorging heeft afgegeven. De aan appellante verleende zorg voor ADL-assistentie in de Fokuswoning (ADL-woning), waar zij sinds 2004 verblijft, werd gesubsidieerd door het College voor zorgverzekeringen. De persoonlijke verzorging voor bewoners van
ADL-woningen was niet gebaseerd op de AWBZ. De eerste indicatie, afgegeven in 2010, was wel gebaseerd op de AWBZ. Voor de jaren 2007, 2008 en 2009 zijn geen extramurale AWBZ-indicaties voor appellante afgegeven. Daarom heeft de Svb op juiste gronden overwogen dat geen recht bestaat op een mantelzorgcompliment voor die jaren.
3. In hoger beroep heeft appellante gesteld dat CIZ in gebreke is geweest om al vanaf
1 januari 2005 een indicatie voor de daadwerkelijk verleende persoonlijke verzorging te verlenen. CIZ had toentertijd een integraal indicatiebesluit moeten nemen voor persoonlijke verzorging, ADL-zorg en huishoudelijke zorg, met vermelding dat mantelzorg werd verleend. Door dat onjuiste handelen van CIZ wordt appellante nu gedupeerd. De Svb had daar rekening mee moeten houden.
4. De Svb heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de ADL-assistentie met de daarbij behorende persoonlijke verzorging in de Fokuswoning niet was gebaseerd op de AWBZ. Hoewel aanvankelijk januari 2005 het beoogde ingangstijdstip was, is uiteindelijk vanaf
1 januari 2012 de financiering van ADL-assistentie veranderd. Eerst vanaf die datum is
ADL-assistentie namelijk vanuit de AWBZ gefinancierd. In opdracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is CIZ vanaf oktober 2009 gestart met een herindicatietraject, waarbij de ADL-bewoners werden ge(her)indiceerd en zij een
AWBZ-indicatiebesluit kregen. Dat is ook gebeurd in de situatie van appellante. Het indicatiebesluit dat CIZ vervolgens op 2 maart 2010 heeft genomen en waarbij appellante is geïndiceerd voor persoonlijke verzorging, klasse 4, gaat in per 1 januari 2012. Daarin heeft CIZ onder meer meegedeeld dat de zorg binnen Fokus tot 31 december 2011 ten laste komt van de subsidieregeling.
5.2.
Voor zover appellante van mening is dat zij vanaf 1 januari 2005 naast de
ADL-assistentie in aanmerking had moeten komen voor een indicatie op basis van de AWBZ, had het op haar weg gelegen daartoe een aanvraag in te dienen bij CIZ.
5.3.
Alleen al uitgaand van wat hiervoor is overwogen, kan appellante niet in haar beroepsgrond worden gevolgd. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en M.F. Wagner en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2016.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) J.C. Borman

SS