In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de vraag of betrokkene recht heeft op een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) en of er sprake is van een dringende reden om af te zien van terugvordering van teveel betaalde toeslagen. Betrokkene ontving vanaf 1992 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en had vanaf 2010 een toeslag op voorschotbasis. In 2013 meldde betrokkene een wijziging in zijn leefsituatie, wat leidde tot de conclusie dat hij geen recht meer had op de toeslag. Appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vorderde een bedrag van € 15.794,84 terug. Betrokkene voerde aan dat hij niets te verwijten viel en dat zijn gezondheidssituatie, waaronder een kwaadaardige vorm van asbestkanker, een dringende reden vormde om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het besluit volledig had vernietigd. De Raad concludeerde dat er geen dringende reden was om van terugvordering af te zien en bevestigde de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van de betrokkene en de motivering van besluiten door het Uwv.