ECLI:NL:CRVB:2016:4312

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
15/4242 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluiten van de Sociale verzekeringsbank inzake AOW-premies en verzoek om immateriële schadevergoeding

Op 11 november 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) betreffende de AOW-premies van appellant over de jaren 2009 tot en met 2011. De Svb had appellant schuldig nalatig verklaard en de bezwaren tegen deze besluiten ongegrond verklaard. Appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. ing. W.T. van der Leij, heeft in hoger beroep betoogd dat de Belastingdienst in die jaren de voorlopige teruggave te hoog had vastgesteld, wat leidde tot een belastingschuld. Hij verzocht om vergoeding van immateriële schade tot € 2.000,-.

De Svb heeft in een brief van 27 september 2016 aangegeven de bestreden besluiten niet te handhaven, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de Raad. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de bestreden besluiten en de aangevallen uitspraak vernietigd dienen te worden. De primaire besluiten van 21 augustus 2014 zijn herroepen.

Appellant had verzocht om een schadevergoeding van € 3.500,-, maar de Raad oordeelde dat de ingezonden bewijsstukken niet voldoende aantoonden dat er een oorzakelijk verband bestond tussen de onrechtmatige besluiten en de door appellant geclaimde schade. De Raad heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar heeft de Svb wel veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 2.232,-. Tevens dient de Svb het griffierecht van in totaal € 168,- aan appellant te vergoeden.

Uitspraak

15/4242 AOW, 15/4296 AOW, 15/4297 AOW
Datum uitspraak: 11 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
17 april 2015, 14/6654, 14/6655, 14/6656 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. ing. W.T. van der Leij hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. ing. Van der Leij heeft op 23 augustus 2016 nog nadere stukken ingezonden. De Svb heeft op 27 september 2016 een nader standpunt ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. ing. Van der Leij. De Svb heeft zich, met bericht van verhindering, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. Met een drietal besluiten van 21 augustus 2014 heeft de Svb appellant laten weten dat hij schuldig nalatig wordt verklaard over de jaren 2009 tot en met 2011. Deze besluiten zijn gebaseerd op informatie van de Belastingdienst dat appellant de premies voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) over genoemde jaren niet (volledig) heeft voldaan. De bezwaren zijn bij een drietal besluiten van 11 november 2014 (bestreden besluiten) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep bestrijdt appellant de aangevallen uitspraak. Hij heeft herhaald dat de Belastingdienst in de jaren in geding de voorlopige teruggave te hoog heeft vastgesteld, waardoor er een belastingschuld is ontstaan. Zijn inkomsten in de jaren in geding waren dusdanig laag dat er geen belasting en premies verschuldigd waren. Dit heeft ook de belastingdienst erkend. Hij heeft tevens verzocht om vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,-.
3.2.
De Svb heeft bij brief van 27 september 2016 laten weten de bestreden besluiten niet te handhaven, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 13 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1915.
3.3.
Uit 3.2 volgt dat de aangevallen uitspraak vernietigd dient te worden, evenals de bestreden besluiten. De primaire besluiten van 21 augustus 2014 zullen worden herroepen.
3.4.
Ter zitting heeft appellant verzocht te bepalen dat de hoogte van de immateriële schadevergoeding wordt vastgesteld op € 500,- per jaar, vanaf het jaar 2009, dus in totaal
€ 3.500,-. Hij heeft, ter onderbouwing van zijn stelling dat hij immateriële schade heeft geleden, gesteld dat de besluitvorming van de Svb onjuist was en dat de Svb brieven onbeantwoord heeft gelaten. Dit heeft bij appellant geleid tot spanning en frustratie zich uitende in piekeren, slapeloze nachten en een constante zware hoofdpijn. Hij heeft zich hiervoor onder medische behandeling moeten stellen. In dit verband heeft hij verwezen naar een drietal afspraken die hij heeft gemaakt met een neuroloog.
3.5.
Bij het beantwoorden van de vraag of er voldoende aanleiding bestaat om immateriële schadevergoeding toe te kennen, moet naar vaste rechtspraak (uitspraak van 21 maart 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC9247) zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft een benadeelde overeenkomstig artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is aangetast of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De wetgever heeft daarbij het oog gehad op ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer alsook op andere persoonlijkheidsrechten van de betrokkene (uitspraak van 5 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL0342). In het licht hiervan is voor vergoeding van immateriële schade onvoldoende dat sprake is van min of meer sterk psychisch onbehagen en van zich gekwetst voelen door de onrechtmatig genomen besluiten (uitspraak van 27 augustus 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BF1067), dan wel handelingen van de Svb. De ingezonden afspraakbevestigingen met een neuroloog maken niet aannemelijk dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de onrechtmatige besluiten en de door appellant geclaimde schade. Daarbij is mede van belang dat de besluiten van de Svb dateren van september 2014, terwijl de klachten volgens appellant (in ieder geval) vanaf 2009 aanwezig waren. Het verzoek om vergoeding van schade zal dan ook afgewezen worden.
4. Er bestaat aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 1.240,- voor in beroep en € 992,- voor in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • herroept de besluiten van 21 augustus 2014;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.232,-;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het door hem in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en M.A.H. van Dalen-van Bekkum en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2016
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) N. Veenstra

NK