Uitspraak
5 februari 2015, 14/3786 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
25 juni 2014, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Gelet op het feit dat appellant herhaaldelijk is geïnformeerd over zijn rechten en plichten ingevolge de WW heeft hij redelijkerwijs kunnen en moeten begrijpen dat alle verrichte werkzaamheden en arbeidsuren bij [werkgever] en de daaruit ontstane inkomsten van invloed konden zijn op het recht op WW-uitkering, ook al betreft dit enkel, naar gesteld, af en toe een beloning, waarbij het ging om lage bedragen. Vaststaat dat appellant daarvan bij het inzenden van de wijzigings- of inkomstenformulieren WW geen melding heeft gemaakt, zodat hij zijn inlichtingen- en mededelingsplicht niet onverwijld en uit eigen beweging is nagekomen. De stelling van appellant dat het enkel ging om onbetaalde werkzaamheden waarmee hij zijn kansen op de arbeidsmarkt kon vergroten, kan niet leiden tot een ander oordeel. Op grond van artikel 27a van de WW dient het Uwv bij het schenden van de inlichtingenplicht een boete op te leggen. Het Uwv is op goede gronden bij de bepaling van de boete overgegaan tot een verlaging met 75% wegens verminderde verwijtbaarheid. Daarbij heeft het Uwv begrip getoond voor de omstandigheden waaronder appellant zijn werkzaamheden niet heeft gemeld, te weten dat hij aan de slag wilde blijven en zijn werk als een investering zag. Er is daarnaast rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden en de financiële draagkracht van appellant. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een minimumboete van € 150,-, zoals appellant heeft voorgesteld, nu hij niet uit eigen beweging de juiste inlichtingen heeft verstrekt, hetgeen heeft geleid tot een benadeling van ruim € 9.000,- aan de zijde van het Uwv. Bij de verlaging tot 25% van het benadelingsbedrag neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat er sprake is van een eerste overtreding en dat appellant deze ook heeft erkend.
€ 50,- gekregen van [naam] , de voormalige baas van het bedrijf. Appellant heeft tegenover de handhavingsdeskundige van het Uwv, in zijn bezwaar- en (hoger)beroepschrift en ter zitting toegelicht dat hij het onbetaalde werk bij [werkgever] heeft geaccepteerd, omdat hij door het verwerven van werkervaring als (internationaal) vrachtwagenchauffeur zijn kansen op het verkrijgen van een betaalde baan als vrachtwagenchauffeur wilde vergroten. In het bijzonder hoopte hij een contract bij [werkgever] te verkrijgen, wat na het vertrek van een andere chauffeur begin 2014 ook is gelukt. Appellant heeft er niet aan gedacht de werkzaamheden bij [werkgever] aan het Uwv door te geven, omdat hij er financieel niet beter van werd. Appellant heeft voorts verklaard dat hij tijdens deze werkzaamheden steeds elders heeft gesolliciteerd, beschikbaar was voor ander werk en bijeenkomsten van het Uwv heeft bezocht. Ten slotte heeft hij verklaard dat hij met zijn gezin al vele jaren in een schuldsaneringssituatie verkeert en hier met het verkrijgen van betaald werk uit hoopt te komen. Het betalen van een hoge boete zorgt ervoor dat deze situatie nog langer voortduurt. Het Uwv heeft deze verklaringen niet betwist.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 14 augustus 2014;
- herroept het besluit van 25 juni 2014 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 14 augustus 2014;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 168,- vergoedt.