ECLI:NL:CRVB:2016:474

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 februari 2016
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
14-6317 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontslag op grond van ongeschiktheid voor de functie van ambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, werkzaam bij de gemeente Delft, was ontslagen wegens ongeschiktheid voor zijn functie. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant herhaaldelijk niet voldeed aan de functie-eisen en dat zijn functioneren niet verbeterde ondanks geboden verbeterkansen. De beoordeling van de appellant was negatief, met als eindoordeel 'onvoldoende'. De Raad oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Delft terecht zwaar gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat van de appellant een veel hogere productie mocht worden verwacht. De Raad heeft de eerdere beoordelingen van de appellant in aanmerking genomen, die in rechte vaststonden, en geconcludeerd dat het ontslag terecht was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde.

Uitspraak

14/6317 AW, 14/6318 AW
Datum uitspraak: 11 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
6 oktober 2014, 14/4934, 14/4910 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [appellant] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Delft (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.N. van der Voet, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. drs. J.H.M. Wesseling, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Voet. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. Wesseling.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 1 november 2002 werkzaam bij de gemeente Delft als [naam functie] . Deze functie is bij besluit van 17 februari 2006 opnieuw vastgesteld en gewaardeerd, waarna op 26 april 2006 een toekomstgesprek met appellant heeft plaatsgevonden. In dit gesprek heeft de leidinggevende kenbaar gemaakt in welke mate het functioneren van appellant nog ontwikkeling behoeft om te voldoen aan de nieuwe functie-eisen. Afgesproken is dat appellant een lijst met verbeterpunten maakt en laat weten hoe hij deze verbeteringen gaat bewerkstelligen.
1.2.
Op 12 maart 2009 is appellant in een gesprek door zijn leidinggevende aangesproken op zijn rol bij een controle op 4 september 2008 samen met twee collega’s bij een snackbar. Met appellant is op 17 juni 2010 gesproken over het aantal door hem uitgeschreven bonnen. Dit aantal lag aanzienlijk lager dan de gemiddelden van de overige teamleden.
1.3.
Op 2 september 2010 is met appellant een voortgangsgesprek gevoerd, waarbij de volgende ontwikkelafspraken zijn gemaakt: de kwantitatieve inbreng blijft op niveau zonder aanmoediging, appellant gaat aan het werk met zijn Nederlands, hij komt niet meer negatief in beeld door interne afspraken niet na te komen en, als advies, hij wordt zelfbewust en durft naar zichzelf te kijken en neemt minder vaak een defensieve houding aan. De totale voortgang van appellant werd gewaardeerd met B (matig).
1.4.
Op 9 september 2011 is met appellant een beoordelingsgesprek gehouden, waarbij de leidinggevende onder meer heeft geconcludeerd dat van enige vooruitgang geen sprake is. Het eindoordeel is A (onvoldoende). Voorts is onder meer afgesproken dat appellant elke zes weken een gesprek voert met de teamleider. Ook zijn de ontwikkelafspraken herhaald. Deze beoordeling is op 16 november 2011 vastgesteld. Appellant heeft daartegen geen bezwaar gemaakt.
1.5.
Op 7 oktober 2011 heeft de teamleider appellant aangesproken op een door de gemeente ontvangen loonbeslag. Blijkens het verslag van dit gesprek heeft appellant daarop laten weten dat hij alles zal doen om de organisatie niet meer te belasten met extra werk en zich zal gedragen als een goed ambtenaar.
1.6.
In een gesprek op 23 december 2011 is appellant aangesproken op zijn functioneren tijdens de zogenoemde lichtjesavond op 13 december 2011. Blijkens het verslag is de rode lijn in het gesprek het gegeven dat het niet tot appellant doordringt wat tegen hem gezegd wordt, terwijl dit juist een essentieel onderdeel is van het werk. De leidinggevende uitte in dit gesprek twijfel of appellant zijn werk wel aankan.
1.7.
Met appellant is op 31 januari 2012 opnieuw een beoordelingsgesprek gevoerd. Aan de hand van de ontwikkelafspraken is de conclusie getrokken dat appellant langdurig geen positieve ontwikkeling heeft laten zien. Het eindoordeel is A (onvoldoende). Deze beoordeling is definitief vastgesteld bij besluit van 19 april 2012. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze beoordeling.
1.8.
Na een voornemen daartoe, waarop appellant zijn zienswijze heeft gegeven, is appellant bij besluit van 21 februari 2012 wegens plichtsverzuim disciplinair gestraft met een schriftelijke berisping en het inhouden van 7,2 verlofuren. De vermindering van de verlofuren is voorwaardelijk opgelegd. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat, ondanks de toezegging van appellant in het gesprek op 7 oktober 2011, opnieuw beslag is gelegd op het loon van appellant. Hiervan heeft de gemeentelijke organisatie administratieve overlast ondervonden.
1.9.
Op 14 september 2012 is met appellant een beoordelingsgesprek gehouden. De conclusie van de leidinggevende is dat appellant geen positieve ontwikkeling heeft laten zien in zijn functioneren. Het eindoordeel luidt opnieuw A. Aangekondigd wordt dat de leidinggevende in overleg met Personeel en Organisatie het juiste proces zal gaan bespreken om het dienstverband met appellant te beëindigen wegens ongeschiktheid voor de functie. Deze beoordeling is vastgesteld bij besluit van 4 maart 2013, waartegen appellant geen bezwaar heeft gemaakt.
1.10.
Bij e-mailbericht van 28 september 2012 heeft de teamleider aan appellant een vergelijking toegezonden van het aantal door appellant uitgeschreven bonnen met het aantal van een fiscaal controleur met hetzelfde gemiddeld aantal uren.
1.11.
Bij besluit van 3 december 2012 is aan appellant meegedeeld dat de straf van vermindering van 7,2 verlofuren ten uitvoer zal worden gelegd. De reden hiervoor is dat hij zich binnen een periode van één jaar schuldig heeft gemaakt aan een soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de strafoplegging in februari 2012 heeft plaatsgevonden.
1.12.
Op 10 mei 2013 heeft een beoordelingsgesprek plaatsgevonden. Appellant is, zoals ook voorheen, beoordeeld op de deelcompetenties klant- en servicegerichtheid, professionaliteit, samenwerken, overtuigingskracht, impact en mondelinge communicatie. Op elke competentie is het oordeel A. Ook het eindoordeel is A. Na de beoordeling in september 2012 heeft appellant nog ruim een half jaar de gelegenheid gehad om zich te ontwikkelen, maar ook in deze periode is geen zichtbare verbetering in het functioneren zichtbaar geworden. Deze beoordeling is vastgesteld bij besluit van 19 september 2013 (besluit 1).
1.13.
Na een voornemen daartoe, waarop appellant schriftelijk heeft gereageerd, is aan appellant bij besluit van 8 november 2013 (besluit 2) ontslag verleend uit de functie van [naam functie] , op grond van artikel 8.6 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Delft (CAR). Hieraan ligt ten grondslag dat appellant in de daarvoor liggende periode niet heeft voldaan aan de competenties behorende bij de functie van [naam functie] en zijn functioneren niet heeft kunnen verbeteren. Met inachtneming van een re-integratiefase is de ingangsdatum van het ontslag bepaald op 15 juli 2014.
1.14.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen besluit 1 en besluit 2. Bij besluit van 29 april 2014 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen besluit 1, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie, ongegrond verklaard. Bij besluit van 29 april 2014 (bestreden besluit 2), heeft het college het bezwaar tegen besluit 2, ongegrond verklaard, eveneens in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.2.
Het college heeft gemotiveerd verweer gevoerd en gepleit voor bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De beoordeling
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 27 augustus 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7050) is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of die beoordeling op onvoldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet het bestuursorgaan met concrete feiten onderbouwen dat dat oordeel niet op onvoldoende gronden berust. Niet doorslaggevend is dan of ieder feit juist is vastgesteld of geduid, het gaat erom of het totale beeld van de beoordeling deze toetsing doorstaat.
4.2.
Appellant heeft er, samengevat, op gewezen dat voor de motivering van de negatieve oordelen bij de (functiegebonden) competenties samenwerken, overtuigingskracht en mondelinge communicatie wordt verwezen naar eerdere beoordelingen en de beoordeling slechts een visie bevat van de leidinggevende op het functioneren van appellant, zonder dat voorbeelden worden gegeven van het tekortschieten van appellant. De Raad volgt appellant niet in dit betoog. Hiervoor is van betekenis dat in de betwiste beoordeling, net als bij de eerdere in rechte vaststaande beoordelingen, onderscheid wordt gemaakt tussen kerncompetenties en functiegebonden competenties. Uit de toelichting op het eindoordeel komt naar voren dat een ambtenaar minimaal moet voldoen aan de kerncompetenties (op het niveau behorende bij de specifieke functie) klant- en servicegerichtheid en professioneel. Uit de beoordeling blijkt dat deze kerncompetenties zijn voorzien van substantiële voorbeelden. Op basis van deze voorbeelden staat voldoende vast dat appellant in de beoordelingsperiode van 14 september 2012 tot 10 mei 2013 aanzienlijk te weinig naheffingsaanslagen en parkeerbonnen heeft uitgeschreven en dat de gemeentelijke organisatie opnieuw is geconfronteerd met een beslag op het loon van appellant. Ook blijkt dat in december 2012 een klacht is binnengekomen over een tekst van appellant in een naheffing, waaruit de leidinggevende heeft opgemaakt dat appellant zich wilde indekken voor het geval bezwaar zou worden gemaakt tegen die naheffing. Verder is gebleken dat appellant zich op 30 april 2013, Kroningsdag, niet heeft gehouden aan zijn afspraken over zijn inzet tijdens die dag.
4.3.
Reeds vanwege het tekortschieten van appellant op het vlak van de kerncompetenties, wat ook zijn weerslag heeft op de functiegebonden competenties, kan het totale beeld van de in beschouwing genomen gezichtspunten de bovenvermelde toetsing door de rechter doorstaan. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt voor zover het de beoordeling betreft.
Ontslag
4.4.
Volgens vaste rechtspraak moet ongeschiktheid voor een functie zich uiten in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie zijn vereist en moet deze worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen. Van ontslag wegens ongeschiktheid zal niet eerder sprake kunnen zijn dan nadat de betrokken ambtenaar op zijn functioneren is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld om dit te verbeteren. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU1926.
4.5.
Appellant heeft betoogd dat het ontslag ten onrechte vrijwel volledig is gebaseerd op de eerdere beoordelingen. De incidenten uit de laatste beoordelingsperiode van 14 september 2012 tot 10 mei 2013 betreffen slechts incidenten en kunnen niet worden gebruikt ter onderbouwing van het ontslag. Dit betoog slaagt niet. Het college mocht betekenis toekennen aan de eerdere beoordelingen, nu deze beoordelingen in rechte vaststaan. Bij deze beoordelingen is het functioneren van appellant steeds getoetst aan de ontwikkelafspraken die in samenspraak met hem zijn opgesteld in het gesprek van 2 september 2010. Daarbij is telkens vastgesteld dat appellant zijn functioneren onvoldoende had verbeterd. Voorts heeft het college bij zijn besluitvorming zwaar gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat van appellant een veel hogere productie mocht worden verwacht.
4.6.
Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat hij onvoldoende ondersteuning heeft gehad bij het verbeteren van zijn functioneren. Hem is geen maatwerk geboden. Nagelaten is hem concreet cursussen of trainingen aan te bieden en de zogenoemde zes-weken-gesprekken zijn niet gevoerd. Ook is hij niet gecoacht door de senior medewerkers. Appellant wordt in dit betoog niet gevolgd. Reeds op 2 september 2010 was appellant ervan op de hoogte op welke onderdelen zijn functioneren diende te verbeteren. Hij is daartoe voldoende in de gelegenheid gesteld. Hij is gewezen op de mogelijkheid tot het volgen van trainingen en cursussen en hem is aangeboden om periodiek met zijn leidinggevende te spreken over zijn functioneren. Verder kreeg hij de gelegenheid om in de praktijk te leren van senior medewerkers. Dat hij hiervan slechts beperkt gebruik heeft gemaakt kan niet voor rekening komen van het college. De aan appellant geboden verbeterkansen hebben niet geleid tot functioneren op een voldoende niveau.
4.7.
Uit wat is overwogen onder 4.5 en 4.6 volgt dat het hoger beroep met betrekking tot het ontslag evenmin slaagt.
Conclusie
4.8.
Nu het hoger beroep niet slaagt, dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en W.J.A.M. van Brussel en
J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2016.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) A. Mansourova

HD