ECLI:NL:CRVB:2016:5157
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte en terugvordering van het persoonsgebonden budget (pgb) in het kader van de AWBZ
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de hoogte en terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan appellante is verleend door het Zorgkantoor Menzis. Appellante had een pgb van € 10.698,67 voor zorg in 2013, maar het Zorgkantoor heeft vastgesteld dat appellante niet aan de verplichtingen verbonden aan het pgb heeft voldaan. Dit werd onder andere aangetoond door contante betalingen aan zorgverleners, wat niet is toegestaan. Het Zorgkantoor heeft het pgb uiteindelijk vastgesteld op € 4.955,- en geëist dat appellante € 5.743,67 terugbetaalt.
De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de zorg wel is verleend en dat haar vader, die het beheer van het pgb had overgenomen, niet op de hoogte was van de regels. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen en dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de besteding van het pgb. De Raad heeft de belangenafweging van het Zorgkantoor onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt.
De uitspraak bevestigt dat de verantwoordelijkheid voor de verantwoording van het pgb bij de budgethouder ligt, en dat het Zorgkantoor in redelijkheid tot de lagere vaststelling en terugvordering kon besluiten. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.