In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 februari 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv. Appellante, die eerder werkzaam was als medewerker personeelszaken, heeft zich ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft vastgesteld dat zij met ingang van 1 april 2012 geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad heeft de conclusies van psychiater W.M.J. Hassing, die door het Uwv was ingeschakeld, als doorslaggevend beschouwd. Hassing had de belastbaarheid van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat zij niet ernstig arbeidsongeschikt was. Appellante betwistte deze conclusies en verwees naar een eerdere expertise van psychiater A.J.W.M. Trompenaars, die een ernstiger beeld schetste van haar psychische klachten. De Raad oordeelde echter dat er geen reden was om aan de onbevangenheid van Hassing te twijfelen en dat haar rapport voldoende onderbouwd was.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op een deugdelijke basis had besloten dat appellante in staat was om te werken, ondanks haar psychische klachten. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, maar het Uwv werd wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.984,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van deskundige beoordelingen in zaken van arbeidsongeschiktheid en de rol van de rechter in het toetsen van deze beoordelingen.