ECLI:NL:CRVB:2016:709

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
14/6375 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor zorgindicatie AWBZ in verband met voorliggende behandeling vanuit de Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft appellante, die lijdt aan een depressieve stoornis en verminderde intelligentie, een aanvraag ingediend voor een indicatie voor zorg onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in de vorm van begeleiding. De aanvraag werd afgewezen door het CIZ, dat stelde dat de behandeling die appellante kan krijgen vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorligt op de aanspraak op AWBZ-zorg. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het advies van de medisch adviseur en de voorgestelde behandeling door Triversum, Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie. De Raad concludeert dat de behandeling vanuit de Zvw inderdaad voorligt op de AWBZ-zorg en dat appellante geen gronden heeft aangevoerd die de afwijzing van haar aanvraag zouden kunnen onderbouwen. De Raad wijst erop dat appellante zelf kan kiezen voor een behandelaar en dat haar vrije keuze in hulpverlening niet wordt gerespecteerd, zoals zij aanvoert, omdat zij vrij is om een behandelaar te kiezen.

Uiteindelijk bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/6375 AWBZ
Datum uitspraak: 2 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
10 oktober 2014, 13/2051 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [P.] hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2016. Appellante en haar gemachtigde zijn verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Henneveld.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is bekend met een depressieve stoornis NAO, differentiaal diagnostisch passend bij PTSS, en zij heeft een verminderde intelligentie. Zij wordt begeleid door [P.], die maatschappelijk werker is en psychosociale hulpverlening biedt. Appellante heeft op
3 juli 2013 een indicatie voor zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aangevraagd in de vorm van de functie begeleiding.
1.2.
CIZ heeft bij besluit van 26 juli 2013 de aanvraag van appellante afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 7 november 2013 (bestreden besluit) heeft CIZ, onder verwijzing naar een advies van 24 oktober 2013 van medisch adviseur M. van Roermund, het bezwaar tegen het besluit van 26 juli 2013 ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat behandeling en geneeskundige begeleiding op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en eventueel het toeleiden naar deze behandeling voorliggend is op de inzet van AWBZ-zorg, zodat op grond van artikel 2 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza) geen aanspraak bestaat op begeleiding in de zin van artikel 6 van de AWBZ.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. Appellante heeft geen gronden aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat het advies van de medisch adviseur van 24 oktober 2013 onzorgvuldig tot stand is gekomen of niet deugdelijk is onderbouwd. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de onderbouwing en conclusies in dit advies. CIZ heeft terecht de aanvraag om een indicatie voor de functie begeleiding afgewezen, omdat behandeling op grond van de Zvw voorliggend is op de aanspraak op AWBZ-zorg.
3. Appellante voert in hoger beroep aan dat haar vrije keuze in hulpverlening niet wordt gerespecteerd. Appellante wenst geen gebruik te maken van een behandeling bij de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ). Zij heeft namelijk geen vertrouwen in de GGZ, omdat haar familie negatieve ervaringen met deze instelling heeft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voorop staat dat de voor de beoordeling van belang zijnde periode in deze zaak loopt van 3 juli 2013 tot 7 november 2013.
4.2.
Voor de van toepassing zijnde wet- en regelgeving verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.3.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat CIZ zich op grond van het advies terecht op het standpunt heeft gesteld dat de behandeling die appellante voor haar klachten vanuit de Zvw kan krijgen voorliggend is op de aanspraak op AWBZ-zorg. Hiertoe overweegt de Raad dat appellante bij Triversum, Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie, een behandeladvies heeft gekregen, bestaande uit traumaverwerking en eventueel deelname aan een KOPP-groep. Triversum heeft appellante doorverwezen naar de polikliniek in
Den Helder, maar appellante is om haar moverende redenen niet met deze behandeling begonnen. Niet in geschil is echter dat de voorgestelde behandeling van de psychische klachten de huidige beperkingen van appellante kan verminderen. De begeleiding naar deze behandeling kan door de behandelaar plaatsvinden en kan worden bekostigd vanuit de Zvw. Als er nog geen behandelaar is, kan de openbare geestelijke gezondheidszorg, die onder de Wet maatschappelijke ondersteuning valt, zich hiervoor inspannen. De Raad ziet in de thans voorhanden zijnde stukken geen aanknopingspunten voor het oordeel dat appellante naast behandeling en de daarbij eventueel noodzakelijke begeleiding vanuit de Zvw, aangewezen is op aanvullende begeleiding op grond van de AWBZ. Als een door appellante ingeschakelde behandelaar naast behandeling aanvullende begeleiding nodig vindt, kan appellante met deze informatie een nieuwe aanvraag indienen.
4.4.
De Raad volgt appellante ten slotte niet in haar betoog dat haar vrije keuze in hulpverlening niet wordt gerespecteerd. Zoals CIZ ter zitting heeft toegelicht, wordt met een behandeling vanuit de GGZ niet gedoeld op een specifieke instelling en staat het appellante vrij om zelf een behandelaar te kiezen, bijvoorbeeld een vrijgevestigd psychiater.
4.5.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en D.S. de Vries en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2016.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) J.W.L. van der Loo

AP