ECLI:NL:CRVB:2016:727

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
14/6582 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoording persoonsgebonden budget en terugvordering door Zorgkantoor

In deze zaak gaat het om de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) dat appellant ontving op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor het jaar 2013. Het Zorgkantoor Menzis heeft in een besluit van 28 januari 2014 vastgesteld dat appellant een pgb van € 16.051,14 is toegekend, maar dat hij slechts € 9.300,96 heeft verantwoord. Het Zorgkantoor heeft appellant een terugvordering van € 6.500,18 opgelegd, omdat de verantwoording niet voldeed aan de eisen die zijn gesteld in de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Zorgkantoor heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verantwoording gebreken vertoonde en dat appellant niet had voldaan aan zijn verplichtingen. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 20 januari 2016 heeft appellant zich laten vertegenwoordigen door zijn advocaat, mr. I. Mercanoğlu, terwijl het Zorgkantoor werd vertegenwoordigd door mr. S.J.M.H.C. Gielen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad concludeert dat de facturen van de zorgverleners onvoldoende gespecificeerd zijn en dat de betalingen door appellant niet te herleiden zijn tot de facturen. Hierdoor heeft appellant niet voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Rsa. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Zorgkantoor terecht tot de lagere vaststelling en terugvordering is gekomen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/6582 AWBZ
Datum uitspraak: 2 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
3 oktober 2014, 14/1230 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Zorgkantoor Menzis (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. Mercanoğlu, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2016. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Mercanoğlu. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J.M.H.C. Gielen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Appellant ontving over het jaar 2013 een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.2.
Het Zorgkantoor heeft in een besluit van 28 januari 2014 het pgb over 2013 vastgesteld. Hierbij heeft het Zorgkantoor vastgesteld dat een pgb van € 16.051,14 aan appellant is toegekend, dat hij een bedrag van € 9.300,96 heeft verantwoord en dat hij een bedrag van
€ 6.500,18 aan het Zorgkantoor moet terugbetalen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Het Zorgkantoor heeft in een besluit van 6 mei 2014 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Zorgkantoor ten grondslag gelegd dat uit de door appellant verstrekte stukken ter verantwoording van het pgb is gebleken dat deze zodanige gebreken vertonen, dat het Zorgkantoor de verantwoording niet accepteert. Omdat appellant door het maken van bezwaar niet in een nadeliger positie gebracht mag worden, blijft het al geaccepteerde bedrag van € 9.300,96 gehandhaafd. De weging van de belangen van appellant en van het Zorgkantoor heeft het Zorgkantoor niet tot een andere uitkomst gebracht. Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verantwoording van het pgb gebreken vertoont en dat niet is voldaan aan de verplichtingen neergelegd in de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). Appellant kon voor het voeren van zijn pgb-administratie de hulp van een derde inroepen. Anders dan appellant meent, heeft het Zorgkantoor in dat verband geen zorgplicht. Na afweging van de betrokken belangen heeft het Zorgkantoor tot het bestreden besluit kunnen komen.
3. Appellant heeft de aangevallen uitspraak in hoger beroep bestreden.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.Voor de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2.1.
In geschil is de verantwoording van de in het jaar 2013 door appellant gemaakte zorgkosten voor [zorgverlener 1] ,
[zorgverlener 2] en [zorgverlener 3] .
4.2.2.
De facturen van [zorgverlener 1] zijn onvoldoende gespecificeerd. De vermelde zorg op de facturen stemt niet overeen met de gemaakte afspraken in de zorgovereenkomst. De betalingen door appellant zijn niet te herleiden tot de facturen.
4.2.3.
De facturen van [zorgverlener 2] zijn eerst in beroep overgelegd. Ze zijn onvoldoende gespecificeerd. Uit de betalingen door appellant van € 7.000,- aan [zorgverlener 2] en € 550,- aan [naam] is niet op te maken waarop deze betrekking hebben. Deze betalingen zijn verder verricht vóór facturering.
4.2.4.
Ten slotte zijn ook de facturen van [zorgverlener 3] onvoldoende gespecificeerd. Niet duidelijk is hoe het totaalbedrag van de facturen zich verhoudt met de betalingen.
4.3.
De verantwoording van het pgb vertoont daarmee gebreken en daarom heeft appellant niet voldaan aan de verplichtingen opgenomen in de Rsa. Er is geen sprake van onvolkomenheden waaraan slechts geringe betekenis toekomt. Het Zorgkantoor heeft bij afweging van de betrokken belangen tot de lagere vaststelling en terugvordering kunnen komen. Het door appellant gestelde feit dat de zorginstellingen de verantwoordingen verzorgden maakt dit niet anders.
5.
Wat hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de beroepsgronden niet slagen en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en D.S. de Vries en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2016.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) J.W.L. van der Loo

TM