Uitspraak
OVERWEGINGEN
Wat hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de beroepsgronden niet slagen en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) dat appellant ontving op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor het jaar 2013. Het Zorgkantoor Menzis heeft in een besluit van 28 januari 2014 vastgesteld dat appellant een pgb van € 16.051,14 is toegekend, maar dat hij slechts € 9.300,96 heeft verantwoord. Het Zorgkantoor heeft appellant een terugvordering van € 6.500,18 opgelegd, omdat de verantwoording niet voldeed aan de eisen die zijn gesteld in de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Zorgkantoor heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verantwoording gebreken vertoonde en dat appellant niet had voldaan aan zijn verplichtingen. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 20 januari 2016 heeft appellant zich laten vertegenwoordigen door zijn advocaat, mr. I. Mercanoğlu, terwijl het Zorgkantoor werd vertegenwoordigd door mr. S.J.M.H.C. Gielen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad concludeert dat de facturen van de zorgverleners onvoldoende gespecificeerd zijn en dat de betalingen door appellant niet te herleiden zijn tot de facturen. Hierdoor heeft appellant niet voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Rsa. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Zorgkantoor terecht tot de lagere vaststelling en terugvordering is gekomen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.