In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de aanschaf van gordijnen, een bed en een magnetron, welke aanvraag door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat eiser sinds augustus 2013 een uitkering ontving op basis van de Participatiewet en dat hij in oktober 2019 een aanvraag deed voor bijzondere bijstand. Verweerder had de aanvraag afgewezen omdat niet was aangetoond dat de kosten voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. Eiser stelde dat er wel sprake was van bijzondere omstandigheden vanwege een medische noodzaak voor zijn verhuizing, maar de rechtbank oordeelde dat hij dit niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de kosten voor de aanschaf van de huisraad als incidentele noodzakelijke kosten van het bestaan moeten worden beschouwd, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden voldaan. De rechtbank oordeelde verder dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de gevraagde kosten voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden, en bevestigde de afwijzing van de aanvraag door verweerder. Daarnaast werd er een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in behandeling genomen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden en een schadevergoeding van € 1.500 werd toegekend aan eiser.