ECLI:NL:CRVB:2017:1271

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
5 april 2017
Zaaknummer
16/752 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging indicatie voor behandeling individueel en overgang naar Zorgverzekeringswet binnen reguliere geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een appellante die bekend is met een borderline persoonlijkheidsstoornis en obesitas. Appellante had een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het CIZ had haar in 2014 geïndiceerd voor individuele behandeling, maar heeft deze indicatie in 2015 beëindigd, met als argument dat behandeling op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) binnen de reguliere geestelijke gezondheidszorg meer passend was. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 22 februari 2017 was appellante niet aanwezig, maar haar advocaat, mr. B. Arabaci, heeft het hoger beroep ingesteld. Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend en heeft zich gerefereerd aan de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in hoger beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat er geen aanleiding is om een deskundige te benoemen. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/752 AWBZ
Datum uitspraak: 5 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
14 december 2015, 15/3188 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2017. Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Namens CIZ is mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is bekend met een borderline persoonlijkheidsstoornis en obesitas.
1.2.
Naar aanleiding van een aanvraag van 4 juni 2014 om zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), heeft CIZ bij besluit van 21 juli 2014 appellante geïndiceerd voor behandeling individueel, voor de periode van
21 juli 2014 tot en met 11 november 2015.
1.3.
Bij besluit van 19 juni 2015 (bestreden besluit) heeft CIZ onder verwijzing naar een medisch advies van 18 maart 2015 van medisch adviseur S.I.E. Requerme en een aanvullend advies van 30 april 2015, het bezwaar tegen het besluit van 21 juli 2014 ongegrond verklaard. CIZ heeft zich op het standpunt gesteld dat behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) binnen de reguliere geestelijke gezondheidszorg passend en voorliggend is in de situatie van appellante. CIZ heeft de eerder afgegeven indicatie voor behandeling individueel beëindigd, met als einddatum zes weken na het bestreden besluit.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de medische adviezen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat CIZ deze aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen zorgvuldige medische beoordeling heeft plaatsgevonden. Zij ondervindt beperkingen in haar dagelijks leven als gevolg van haar psychiatrische aandoening. Er zijn geen behandelmogelijkheden meer voor appellante en zij is aangewezen op AWBZ-begeleiding. Verder verzoekt appellante om een deskundige te benoemen.
3.2.
CIZ heeft zich gerefereerd aan de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.4.
De Raad voegt hier aan toe dat er onder deze omstandigheden geen aanleiding is om een deskundige te benoemen.
4.5.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en M.F. Wagner en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2017.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) G.J. van Gendt

KP