ECLI:NL:CRVB:2017:1307

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
6 april 2017
Zaaknummer
15/826 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de inlichtingenplicht bij niet melden van WAO-hiaatuitkering en gevolgen voor toeslag en boete

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die een WAO-hiaatuitkering ontving, had deze uitkering niet gemeld bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), wat leidde tot een schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de intrekking van de toeslag en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen terecht waren, en dat de opgelegde boete van € 7.840,- voor het niet doorgeven van inkomsten gerechtvaardigd was. De appellant stelde dat het Uwv op de hoogte was van de WAO-hiaatuitkering en dat de vordering was verjaard. De Raad oordeelde echter dat de verjaringstermijn pas in april 2013 was aangevangen, toen de appellant de Uwv voor het eerst op de hoogte stelde van de uitkering. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de boete van € 1.220,- passend was, gezien de grove schuld van de appellant in het niet melden van de uitkering. De Raad concludeerde dat de appellant de inlichtingenplicht had geschonden en dat het Uwv terecht had gehandeld door de toeslag in te trekken en de boete op te leggen.

Uitspraak

15/826 TW, 16/1590 TW
Datum uitspraak: 5 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 december 2014, 14/2492 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Sarrari, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een nieuwe beslissing op bezwaar van 22 januari 2015 overgelegd. Appellant heeft een zienswijze ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2017. Namens appellant is
mr. Sarrari verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. van Nederveen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft appellant met ingang van 9 januari 1997 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (WAO). Deze uitkering werd door de werkgever op grond van de CAO aangevuld tot 100% van het loon dat appellant verdiende voor zijn uitval door ziekte. Het dienstverband is met ingang van
1 juni 1998 beëindigd. Daarnaast had appellant met ingang van 9 januari 1997 recht op een aanvullende WAO-hiaatuitkering van N.V. Schadeverzekering Metaal en Technische Bedrijfstakken (N.V. Schade).
1.2.
Op 5 februari 1997, 4 december 1997 en 3 juli 1998 heeft het Uwv van appellant aanvragen ontvangen om hem in aanmerking te brengen voor een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). De eerste twee aanvragen zijn afgewezen. De derde aanvraag heeft geleid tot het besluit van 14 juli 1998 waarin het Uwv appellant met ingang van 1 juni 1998 in aanmerking heeft gebracht voor een toeslag.
1.3.
Bij brief van 19 april 2013 heeft appellant het Uwv geïnformeerd over de aanvullende WAO-hiaatuitkering. Bij besluit van 23 april 2013 heeft het Uwv de toeslag met ingang van
1 mei 2013 beëindigd.
1.4.
Bij besluit van 21 oktober 2013 heeft het Uwv de toeslag met ingang van 1 juni 1998 ingetrokken en een toeslag van € 31.313,77, dat gedurende de periode van 1 juni 1998 tot en met 30 april 2013 volgens het Uwv onverschuldigd is betaald, teruggevorderd.
1.5.
Bij besluit van eveneens 21 oktober 2013 heeft het Uwv aan appellant een boete opgelegd van € 7.840,-, voor het niet doorgeven van inkomsten vanaf 1997.
1.6.
Bij beslissing op bezwaar van 13 maart 2014 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv de bezwaren tegen de besluiten van 21 oktober 2013 ongegrond verklaard. Appellant heeft beroep ingesteld bij de rechtbank tegen dit bestreden besluit.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en bestreden besluit I vernietigd, voor zover daarbij de bezwaren inzake de boete ongegrond zijn verklaard, en geoordeeld dat deze uitspraak, voor wat betreft de vaststelling van de boete, in de plaats treedt van bestreden besluit I. De rechtbank heeft geoordeeld dat uit de handgeschreven opmerking: “geen recht TW wkg vult aan tot 100% …” op het eerste aanvraagformulier, niet kan worden afgeleid dat de rechtsvoorganger van het Uwv op de hoogte was van de WAO-hiaatuitkering. Ook kan deze opmerking volgens de rechtbank niet worden aangemerkt als een melding van de WAO-hiaatuitkering. Op het derde aanvraagformulier – dat heeft geleid tot de toeslag – heeft appellant geen enkele melding gemaakt van inkomsten. Evenmin heeft appellant nadien op inlichtingenformulieren aangekruist dat hij inkomsten heeft ontvangen naast zijn WAO-uitkering. Pas op 23 april 2013 heeft appellant melding gemaakt van de ontvangst van een WAO-hiaatuitkering en de rechtbank is niet gebleken dat het Uwv eerder wetenschap had van die uitkering. Het Uwv heeft de toeslag volgens de rechtbank terecht op grond van artikel 11a van de TW per 1 juni 1998 ingetrokken. Van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van de intrekking af te zien, is de rechtbank niet gebleken. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de terugvordering niet is verjaard, omdat de verjaringstermijn is aangevangen in april 2013.
2.2.
Over de opgelegde boete heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant de inlichtingenplicht heeft geschonden en dat het Uwv terecht een boete heeft opgelegd. De rechtbank heeft bepaald dat de hoogte van de boete 10% van het benadelingsbedrag over de periode 1 juni 1998 tot 1 januari 2013 bedraagt. Voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 april 2013 heeft de rechtbank het Uwv niet gevolgd dat er sprake zou zijn van opzet van de overtreding van de inlichtingenplicht door appellant. Wel heeft de rechtbank aanleiding gezien om grove schuld aan te nemen. Uit het dossier komt volgens de rechtbank naar voren dat appellant meermalen, waaronder op het door appellant op 29 januari 2013 ondertekende formulier, is gevraagd inkomsten op te geven. Dat appellant telkenmale heeft nagelaten de ontvangst van de WAO-hiaatuitkering aan het Uwv te melden, heeft de rechtbank een grove veronachtzaming van de inlichtingenplicht geacht. De rechtbank heeft 75% van het benadelingsbedrag een passend uitgangspunt geacht bij deze mate van verwijtbaarheid. De rechtbank heeft in de omstandigheden van het geval geen aanleiding gezien om van dit uitgangspunt af te wijken.
3.1.
Het Uwv heeft in overeenstemming met de aangevallen uitspraak, bij nieuwe beslissing op bezwaar van 22 januari 2015 (bestreden besluit 2), de boete verlaagd naar € 1.220,-.
3.2.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en te kennen gegeven het niet eens te zijn met bestreden besluit 2. Appellant heeft herhaald dat het Uwv op de hoogte was van de WAO-hiaatuitkering. De vordering is dan ook verjaard . Appellant heeft daarnaast verwezen naar de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 21 juni 2004 (ECLI:NL:RBSHE:AQ8690) waaruit volgens appellant blijkt dat hij niet verplicht was om de WAO-hiaatuitkering te melden, omdat het een door de (ex)werkgever van appellant afgesloten particuliere verzekering betreft die volgens de uitleg van de inlichtingenformulieren tot en met 2002 niet opgegeven hoefde te worden. Daarnaast heeft het Uwv volgens appellant een zorgplicht om informatie in te winnen na een aanvraag en een schadebeperkingsplicht op grond van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek. Ook geldt er volgens appellant geen inlichtingenplicht als het Uwv op de hoogte was van de aanvullende WAO-hiaatuitkering door de gegevens in de polisadministratie.
3.3.
Het Uwv heeft berust in de aangevallen uitspraak en heeft bevestiging daarvan bepleit. Het Uwv wist destijds van de loonaanvulling door de werkgever tijdens ziekte, maar niet dat appellant een aanvullende WAO-hiaatuitkering ontving. Appellant was verplicht om deze uitkering te melden. Dat in de polisadministratie bepaalde gegevens staan, brengt niet met zich mee dat er geen inlichtingenplicht bestaat. Er is een signaal nodig om deze gegevens te raadplegen. De boete is reeds ingevorderd middels verrekening met de WAO-vakantietoeslag van mei 2014.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het besluit van 22 januari 2015 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken.
4.2.
Voor de van toepassing zijnde wet- en regelgeving wordt verwezen naar overwegingen 3, 5.2 en 6 van de aangevallen uitspraak (ECLI:NL:RBZWB:2014:8737).
Intrekking en terugvordering
4.3.
Uit de stukken blijkt dat de werkgever de WAO-uitkering, die destijds door Gak Nederland B.V. werd uitgekeerd, heeft aangevuld totdat de dienstbetrekking werd beëindigd. Daarna ontving appellant naast zijn WAO-uitkering (alleen) een WAO-hiaatuitkering, die werd betaald door Mn Services in opdracht van N.V. Schade. Niet in geschil is dat de
WAO-hiaatuitkering van invloed is op de hoogte van de toeslag. Het standpunt van appellant dat het Uwv ten tijde van de derde aanvraag op de hoogte was van de WAO-hiaatuitkering, omdat de toeslag daarvoor was afgewezen vanwege deze uitkering, wordt niet gevolgd. Dit blijkt niet, zoals de rechtbank ook heeft geoordeeld, uit de handgeschreven opmerking op het eerste aanvraagformulier. Uit het afwijzingsbesluit volgend op deze aanvraag blijkt alleen dat een toeslag is geweigerd, omdat het inkomen niet lager was dan het minimumloon. In het tweede afwijzingsbesluit is door het Uwv daarnaast opgemerkt dat de aanvraag onjuist is ingevuld, omdat appellant volgens de gegevens van het Uwv (op dat moment) nog een aanvulling van zijn werkgever ontving en dit op het formulier niet was ingevuld. Hieruit volgt dat het Uwv alleen op de hoogte was van de aanvulling van de werkgever op het loon tijdens ziekte. Het lag dan ook op de weg van appellant, de aanvrager, om de WAO-hiaatuitkering te melden op het (derde) aanvraagformulier bij de vragen: “Ontvangt u nog uitkeringen van andere instanties dan van GAK Nederland bv?” en bij “Een andere uitkering, namelijk:”. De stelling van appellant dat hij de WAO-hiaatuitkering niet hoefde te melden, omdat het een particuliere verzekering betreft die niet opgegeven hoeft te worden, faalt. Duidelijk is sprake is van een door de werkgever gesloten verzekering waartoe hij op grond van de CAO gehouden was en dat niet appellant voor zichzelf een verzekering heeft afgesloten (zie uitspraak van de Raad van 4 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2800). Appellant heeft uit de toelichting bij vraag 4 van de inlichtingenformulieren van 11 april 2000 een 16 oktober 2011, die vermeldt dat een uitkering uit een particuliere verzekering buiten beschouwing kan worden gelaten, dan ook niet mogen afleiden dat hij de WAO-hiaatuitkering niet hoefde op te geven. Op zijn minst had deze vraagstelling tegen deze achtergrond vragen moeten oproepen bij appellant en had het op zijn weg gelegen hier navraag naar te doen bij het Uwv. Hieruit volgt dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het Uwv de toeslag over de periode van 1 juni 1998 tot en met 30 april 2013 terecht met terugwerkende kracht heeft ingetrokken en teruggevorderd.
4.4.
Het beroep op verjaring van de rechtsvordering heeft de rechtbank terecht niet gehonoreerd
.Niet gebleken is dat het Uwv eerder op de hoogte was van de
WAO-hiaatuitkering dan op 23 april 2013 en heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de verjaringstermijn pas in april 2013 is aangevangen. Dat het Uwv volgens appellant eerder op de hoogte had kunnen zijn van de WAO-hiaatuitkering door raadpleging van de polisadministratie, ontslaat appellant niet van de verplichting om zelf onverwijld alle voor het recht op toeslag relevante informatie aan het Uwv te melden.
Boete
4.5.
De rechtbank heeft het Uwv terecht gewezen op de Wet aanscherping en het Uwv heeft bij bestreden besluit 2 de boete, zoals door de rechtbank opgedragen, opnieuw vastgesteld. Evenals de rechtbank heeft het Uwv grove schuld aanwezig geacht. Uit overwegingen 4.3 en 4.4 volgt dat appellant de inlichtingenplicht heeft geschonden. Uit de stukken blijkt dat appellant ten tijde van de toeslag een WAO-hiaatuitkering ontving van Mn Services en dat er sprake was van een uitkering van een andere instantie dan van GAK Nederland B.V. Van omstandigheden dat appellant dit niet kon begrijpen of verkeerd is ingelicht, is niet gebleken. Pas nadat het Uwv gericht een vraag heeft gesteld, heeft appellant melding gemaakt van deze uitkering. Evenals de rechtbank acht de Raad een boete van € 1.220,- passend en geboden.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten en het beroep tegen bestreden besluit 2 wordt ongegrond verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat er geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 22 januari 2015 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en A.I. van der Kris en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2017.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) G.J. van Gendt

RB