ECLI:NL:CRVB:2017:1390

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
15/3004 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terugwerkende kracht van indicatiebesluit in het kader van de AWBZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een indicatiebesluit van het CIZ, waarbij betrokkene aanspraak maakte op zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het CIZ onvoldoende had onderzocht of de aanspraak op zorg al eerder dan 11 april 2014 bestond, en had het besluit van het CIZ vernietigd.

In hoger beroep heeft het CIZ betoogd dat indicatiebesluiten in beginsel geen terugwerkende kracht hebben, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De erven van betrokkene stelden dat betrokkene al vanaf september 2013 zorg nodig had, maar dat er geen aanvraag was gedaan omdat de prioriteit lag bij zijn verzorging. De Raad heeft overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van het beginsel van geen terugwerkende kracht af te wijken. De Raad heeft vastgesteld dat de gezondheidstoestand van betrokkene tussen september 2013 en april 2014 niet op een betrouwbare wijze kan worden vastgesteld.

De Raad heeft het hoger beroep van het CIZ gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de erven ongegrond verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 april 2017.

Uitspraak

15/3004 AWBZ
Datum uitspraak: 12 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
1 april 2015, 14/5125 (aangevallen uitspraak)
Partijen:

CIZ

de erven en/of rechtverkrijgenden (erven) van [betrokkene] (betrokkene), laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats]
PROCESVERLOOP
CIZ heeft hoger beroep ingesteld.
Namens de erven heeft E. Brenkman-Froma een verweerschrift en nader stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2017. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt. De erve zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – gegrond verklaard het beroep van betrokkene tegen het besluit van 18 november 2014 (bestreden besluit), waarbij CIZ in bezwaar heeft gehandhaafd het besluit dat betrokkene op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten vanaf 11 april 2014 aanspraak heeft op de functie Verpleging, Begeleiding individueel en Persoonlijke verzorging en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft hiertoe, samengevat, overwogen dat de beroepsgrond van betrokkene slaagt dat CIZ onvoldoende heeft onderzocht of de aanspraak niet reeds eerder dan 11 april 2014 bestond.
2.1.
In hoger beroep heeft CIZ zich op het standpunt gesteld dat een indicatiebesluit in beginsel geen terugwerkende kracht heeft en dat er in dit geval geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om van dit beginsel af te wijken.
2.2.
In verweer heeft de gemachtigde van erven naar voren gebracht dat betrokkene reeds vanaf september 2013 was aangewezen op de zorg waarop hij eerst per 11 april 2014 aanspraak heeft gekregen. Er is niet eerder een aanvraag gedaan omdat de prioriteit lag bij zijn verzorging.
3. De Raad overweegt het volgende.
3.1.
In vaste rechtspraak van de Raad is – zoals de rechtbank terecht heeft overwogen – neergelegd dat een indicatiebesluit als hier aan de orde in beginsel geen terugwerkende kracht heeft en dat – tenzij er redenen zijn om tot indicatie per een latere datum over te gaan – de indicatie wordt afgegeven met ingang van de datum van het indicatiebesluit. Hieraan ligt mede ten grondslag dat de (omvang van de) aanspraak op zorg naar een moment in het verleden lang niet altijd op een betrouwbare wijze kan worden vastgesteld. Bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven om van dit beginsel af te wijken.
3.2.
Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in 3.1 is geen sprake. Een situatie waarin de gezondheidstoestand van betrokkene en de hieruit voor hem voortvloeiende noodzakelijke zorg tussen september 2013 en april 2014 betrouwbaar is te stellen, is niet aan de orde. CIZ heeft hier toereikend onderzoek naar verricht. De Raad wijst op het advies in bezwaar van de medisch adviseur L. Vermeulen, gedateerd 3 november 2014, zoals nader toegelicht in het rapport van de medisch adviseur M. van Wamel, gedateerd 21 augustus 2015. Uit deze stukken volgt dat bij betrokkene vanaf september 2013 tot april 2014 sprake is geweest van een geleidelijke achteruitgang. Ook met de informatie vanuit de behandelend sector is niet achteraf op betrouwbare wijze de aanspraak op zorg vóór 11 april 2014 vast te stellen. Het standpunt van de erven dat het niet mogelijk was eerder een aanvraag te doen – wat van dit standpunt ook zij – maakt het vorenstaande niet anders.
3.3.
Uit 3.1 en 3.2 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep van de erven ongegrond verklaren.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 18 november 2014 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J. Brand en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2017.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) B. Dogan

KP