Uitspraak
27 juli 2015, 15/138 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstandsverlening aan appellanten, die een gezamenlijke huishouding zouden hebben gevoerd, wat zij ontkennen. Appellante ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) als alleenstaande ouder, terwijl appellant bijstand ontving als alleenstaande. Na een anonieme melding heeft de sociale recherche onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellanten vanaf 7 juni 2011 een gezamenlijke huishouding voerden op het uitkeringsadres. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde. De Raad oordeelt dat de onderzoeksbevindingen voldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat appellanten in de periode van 7 juni 2011 tot 1 maart 2014 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. De Raad benadrukt dat het college de bewijslast heeft om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor intrekking van de bijstand is voldaan. De verklaringen van omwonenden en de observaties van de sociale recherche worden als voldoende bewijs beschouwd. De Raad concludeert dat appellanten niet langer als zelfstandig subject van bijstand konden worden aangemerkt en dat de intrekking van de bijstand terecht was. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, evenals de proceskosten.