Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2017.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die als productiemedewerker werkte, meldde zich op 1 februari 2011 ziek vanwege oorklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat appellant na de voorgeschreven wachttijd, met ingang van 29 januari 2013, niet meer recht had op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant werd geschikt geacht voor verschillende functies, waaronder productiemedewerker en inpakker.
Na een nieuwe ziekmelding op 9 april 2013, werd appellant in het kader van de ZW-beoordeling opnieuw onderzocht. Het Uwv concludeerde op 22 juli 2014 dat appellant per 28 juli 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij geschikt werd geacht voor twee eerder voorgehouden functies. Appellant meldde zich opnieuw ziek op 15 juli 2015, maar het Uwv stelde vast dat hij per 19 augustus 2015 geen recht meer had op ziekengeld. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat er geen nieuwe medische feiten waren die de beoordeling konden veranderen.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De Raad benadrukte dat appellant geen nieuwe medische informatie had overgelegd die zijn stellingen ondersteunde. De conclusie was dat appellant per 19 augustus 2015 geen recht meer had op ziekengeld, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.