ECLI:NL:CRVB:2017:1766

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2017
Publicatiedatum
12 mei 2017
Zaaknummer
15/2749 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van zorgaanspraken onder de AWBZ met betrekking tot kunstzinnige therapie en zelfredzaamheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, geboren in 1995 en bekend met een lichte verstandelijke beperking en autisme, had een persoonsgebonden budget (pgb) van € 27.439,00 voor het jaar 2014. Het Zorgkantoor stelde dat de zorg verleend door [naam A] enkel als vrijetijdsbesteding kon worden aangemerkt en niet als begeleiding onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar appellante ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de activiteiten van [naam A] niet alleen vrijetijdsbesteding waren, maar ook gericht op het stimuleren van de zelfredzaamheid van appellante. De Raad volgde het Zorgkantoor niet in zijn standpunt en concludeerde dat de activiteiten van [naam A] daadwerkelijk ondersteuning boden bij het aanbrengen van structuur en het oefenen met vaardigheden, zoals bedoeld in artikel 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (BzA). De rechtbank had dit niet onderkend, wat leidde tot de vernietiging van de eerdere uitspraak.

De Raad droeg het Zorgkantoor op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het Zorgkantoor veroordeeld in de proceskosten van appellante, begroot op € 1.980,-, en moest het griffierecht van € 168,- vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorg die bijdraagt aan de zelfredzaamheid van mensen met een beperking.

Uitspraak

15/2749 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
3 maart 2015, 14/9120 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Stichting Wlz-uitvoerder Zorg en Zekerheid (Zorgkantoor)
Datum uitspraak: 10 mei 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. van der Plas hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Opvolgend gemachtigde van appellante mr. J.M. Breevoort heeft nadere stukken ingediend, waarop het Zorgkantoor heeft gereageerd.
De zaak is behandeld ter zitting op 29 maart 2017. Appellante is vertegenwoordigd door
mr. M. Degelink. Verder zijn verschenen [namen van de ouders van appellante] , de ouders van appellante. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Beckers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1995, is bekend met een lichte verstandelijke beperking, autisme en een zeer disharmonisch ontwikkelingsprofiel.
1.2.
Voor het jaar 2014 is aan appellante een persoonsgebonden budget (pgb) verleend van
€ 27.439,00.
1.3.
Op 9 april 2014 heeft het Zorgkantoor zich op het standpunt gesteld dat de door
[naam A] aan appellante verleende zorg bestaat uit begeleiding bij activiteiten die vallen onder vrijetijdsbesteding en dat deze zorg niet kan worden aangemerkt als begeleiding in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het Zorgkantoor heeft dit standpunt gehandhaafd in het besluit op bezwaar van 23 augustus 2014 (bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank valt de door [naam A] verleende zorg niet onder de AWBZ. Het zijn geen activiteiten die bijdragen aan de zelfredzaamheid. Dat de kunstzinnige therapie appellante wel inzicht geeft in haar eigen mogelijkheden en haar beperkingen compenseert, doet daaraan niet af.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellante is de door [naam A] verleende zorg wel begeleiding in de zin van artikel 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (BzA).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is enkel nog in geschil de vraag of de door [naam A] verleende zorg is aan te merken als begeleiding in de zin van artikel 6 van het BzA.
4.2.
Artikel 6, eerste lid, van het BzA bepaalt dat begeleiding activiteiten omvat aan verzekerden met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van de sociale redzaamheid, het bewegen en verplaatsen, het psychisch functioneren, het geheugen en de oriëntatie, of die matig of zwaar probleemgedrag vertonen.
Het tweede lid bepaalt dat de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, gericht zijn op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en strekken tot voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing van de verzekerde.
Het derde lid bepaalt dat de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, bestaan uit het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen, het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie, of het overnemen van toezicht op de verzekerde.
4.3.
De Raad volgt het Zorgkantoor niet in zijn standpunt dat de door [naam A] geboden activiteiten enkel zijn aan te merken als vrijetijdsbesteding. De creatieve activiteiten van
[naam A] bestonden uit tekenen, kleuren, schilderen, boetseren, en beschouwen van (prenten)boeken. Uit het Zorg & Begeleidingsplan van [naam A] van 20 januari 2014, de namens appellante verstrekte ‘aanvullende informatie zorgbeschrijvingen zorgverleners’ van 13 maart 2014 en de toelichting van de moeder van appellante ter zitting, blijkt dat de activiteiten gericht zijn geweest op het aanbrengen van structuur en de ondersteuning en verbetering van het probleemoplossend vermogen van appellante. Verder zijn de activiteiten gericht geweest op het verbeteren van de communicatieve vaardigheden van appellante. Appellante is onder meer ondersteund in het omgaan met onverwachte gebeurtenissen, het volgtijdelijk uitvoeren van taken en het maken van keuzes. Met de activiteiten is de zelfredzaamheid van appellante gestimuleerd. Hiermee zijn de geboden activiteiten naar het oordeel van de Raad gericht op het concreet ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden en/of het concreet ondersteunen bij of oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie, als bedoeld in artikel 6 van het BzA.
4.4.
De rechtbank heeft het vorenstaande niet onderkend. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. In de door partijen ter zitting gegeven toelichting ziet de Raad aanleiding om af te zien van definitieve beslechting van het onderhavige geschil. Daarbij merkt de Raad op dat het Zorgkantoor heeft toegezegd zich ervoor te zullen inspannen dat de met het bestreden besluit samenhangende besluitvorming, waaronder het in dit geding niet voorliggende vaststellingsbesluit van het pgb over 2014, zal worden aangepast aan het in deze uitspraak gegeven oordeel over de activiteiten van [naam A] . De Raad ziet daarom aanleiding om het Zorgkantoor op te dragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
5. Aanleiding bestaat om het Zorgkantoor te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze worden begroot op € 1.980,-

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 23 augustus 2014 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • draagt het Zorgkantoor op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het Zorgkantoor in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.980,-;
  • bepaalt dat het Zorgkantoor aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en D.S. de Vries en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van M. Gayir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2017.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) M. Gayir

NW