In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die een persoonsgebonden budget (pgb) had ontvangen voor AWBZ-zorg, had bezwaar gemaakt tegen de afkeuring van een deel van de verantwoorde kosten door het Zorgkantoor. De Raad heeft vastgesteld dat de begeleiding die de appellant ontving niet alleen gericht was op vrijetijdsbesteding, maar ook op het bevorderen van zelfredzaamheid en arbeidsintegratie. De Raad oordeelde dat de activiteiten in het zorgplan van de Rigtergroep als AWBZ-begeleiding moeten worden aangemerkt. Dit leidde tot de conclusie dat het Zorgkantoor ten onrechte het pgb had vastgesteld op de helft van het verantwoorde bedrag. De Raad heeft het besluit van het Zorgkantoor vernietigd en het pgb vastgesteld op € 30.020,19, met een terugvordering van € 6.341,59. Tevens werd het Zorgkantoor veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.699,20 bedroegen.