ECLI:NL:CRVB:2017:2474
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op Ziektewetuitkering na eerstejaars ZW-beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de Ziektewetuitkering van appellant. Appellant, die zich op 12 juni 2013 ziek meldde met neurologische klachten, had vanaf 22 juli 2013 recht op een uitkering op grond van de Ziektewet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na een eerstejaars ZW-beoordeling vastgesteld dat appellant vanaf 22 augustus 2014 geen recht meer had op een uitkering, omdat hij meer dan 65% van zijn eerdere loon kon verdienen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft zijn bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellant. Appellant stelde dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn diagnose AVM en de daaruit voortvloeiende beperkingen, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsarts deze diagnose wel degelijk had meegewogen in zijn beoordeling. De Raad bevestigde de conclusie van de rechtbank dat appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen en dat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 5 juli 2017.