5.1Inzake de eerste stap, betreffende de zorgvuldigheid, stelt de rechtbank allereerst in het algemeen vast dat zij geen aanknopingspunten heeft om te oordelen dat verweerder het primaire besluit niet volledig heeft heroverwogen. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b volgt niet dat hij slechts marginaal de primaire beoordeling heeft getoetst. Inzake deze primaire beoordeling stelt de rechtbank verder vast dat de primaire arts op 25 maart 2019 bij eiser onderzoek heeft verricht en het dossier en de probleemverkenning bestudeerd. De verzekeringsarts b&b heeft op 12 juni 2019 rapport uitgebracht, waarin hij heeft uiteengezet waarom hij geen aanleiding ziet de eerdere verzekeringsgeneeskundige oordeelsvorming te wijzigen. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en heeft eiser op 2 mei 2019 medisch onderzocht. Ook heeft hij informatie bij de huisarts opgevraagd en verkregen en bij zijn beoordeling betrokken. Verder waren er geen behandelaren. De stelling van eiser dat de verzekeringsarts b&b geen informatie uit de behandelend sector heeft opgevraagd, is dus niet juist. Het klopt dat de verzekeringsarts b&b na de schorsing van het onderzoek eiser niet nogmaals heeft onderzocht, maar zoals namens verweerder ter zitting naar voren is gebracht is het in dit kader niet gebruikelijk dat te doen en bestond hier volgens verweerder ook geen aanleiding toe. Dit standpunt komt de rechtbank niet onredelijk voor, mede gelet op de datum in geding van 25 maart 2019 en de aard van de klachten, in welk verband de toegevoegde waarde van een nadere toelichting door eiser onduidelijk is gebleven. Eiser heeft voorts betoogd dat verweerder ten onrechte niet het protocol Angststoornissen heeft gevolgd. De rechtbank twijfelt niet aan de aanwezigheid van angststoornissen bij eiser, maar stelt in het kader van de toets naar de zorgvuldigheid dat het hier om een ZW-beoordeling gaat, waardoor het protocol niet van toepassing is.Ook indien het protocol als vingerwijzing voor de ZW-beoordeling heeft te gelden, zoals ter zitting door eiser is betoogd, is daarmee niet onderbouwd dat de thans verrichte beoordeling onzorgvuldig is geweest. Voor zover eiser in dit verband zich tevens op het standpunt beroept dat de verschillende onderzoeken te kort hebben geduurd om tot gedegen conclusies te kunnen komen, heeft in het algemeen te gelden dat de lengte van een onderzoek geen criterium is voor de zorgvuldigheid daarvan.Bovendien ontleent de rechtbank aan het aanvullende rapport van de verzekeringsarts b&b dat de aanwezigheid van PTSS, angstklachten en stemmings- en slaapstoornissen herhaaldelijk is onderkend en gewogen. Gelet op al het voorgaande, is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de eerste stap, namelijk de zorgvuldigheid van de besluitvorming.
5.2.1De tweede stap ziet op het beginsel van
equality of arms. In verband met de twijfel aan de onpartijdigheid van de verzekeringsartsen bij de vaststelling van de voor de betrokkene in aanmerking te nemen beperkingen, moet de rechter in dit licht de vraag beantwoorden of de betrokkene voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de verzekeringsartsen, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen. Indien op grond van het geheel aan gegevens wordt vastgesteld dat geen
equality of armstussen verweerder en de betrokkene bestaat, zal de bestuursrechter moeten waarborgen dat dit evenwicht wordt hersteld.
5.2.2Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser voldoende de mogelijkheid gekregen om het standpunt van de verzekeringsartsen te betwisten. In dat kader wordt van belang geacht dat de verzekeringsarts b&b in de bezwaarfase informatie heeft ontvangen van de orthopedisch chirurg en de huisarts van eiser en deze bij de beoordeling heeft betrokken. Verder heeft de rechtbank eiser bij brief van 16 juli 2019 in de gelegenheid gesteld om medische informatie te overleggen om zijn beroep verder te onderbouwen. Dit betekent dat eiser voldoende mogelijkheid heeft gehad om weerwoord te bieden aan wat de verzekeringsartsen hebben aangevoerd ter onderbouwing van het bestreden besluit.
5.3.1Wat betreft de inhoudelijke beoordeling en daarmee de derde stap, ziet de rechtbank evenmin aanknopingspunten om het medisch oordeel van de beide verzekeringsartsen in twijfel te trekken, waartoe de rechtbank het navolgende overweegt
5.3.2De primaire verzekeringsarts is op basis van de aanwezige informatie tot de conclusie gekomen dat eiser onveranderd belastbaar voor het eigen werk is per datum ziekmelding. Er is geen sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts b&b heeft zich bij de heroverweging op het standpunt gesteld dat er feitelijke aanwijzingen zijn voor chronische knieklachten met een defect kraakbeen. De knieklachten, ten aanzien waarvan eiser in 2018 naar de fysiotherapeut is verwezen, zijn niet van belemmerende betekenis voor de maatgevende administratieve en overwegend zittende werkzaamheden. De psychische klachten met slaapstoornissen zijn ook aannemelijk met de voorgeschiedenis in 2013, behandeling in 2015 en zijn kennelijk opnieuw opgespeeld in 2018 en 2019. Toch vormen zij geen beletsel voor administratieve werkzaamheden, hetgeen evenmin geldt voor het chronisch gebruik van Mirtazapine voor de nacht en de eenmalige allergie of paniekreactie eind september 2018. De verwijzingen op 1 april 2019 en 24 april 2019 naar de GGZ lijken nodig met de aanhoudende klachten sinds jaren, maar geven ook geen zicht op doorlopende arbeidsongeschiktheid voor maatgevende arbeid. Voor ernstige ziektelast in de periode van augustus 2018 tot de datum in geding kan uit de informatie van de huisarts evenmin een onderbouwing worden gevonden. Bij genoteerde bevindingen van de huisarts, primaire verzekeringsarts en in bezwaar is er volgens de verzekeringsarts b&b aldus geen reden voor belemmeringen ten aanzien van laatst verrichtte werk.
5.3.3Aanvullend heeft de verzekeringsarts b&b het volgende gerapporteerd. Uit het behandelplan van 6 juni 2019 volgt niet dat eiser door zijn persoonlijkheid zijn klachten op psychisch vlak niet goed naar voren heeft kunnen brengen. De aanwezigheid van PTSS, angstklachten, stemmings- en slaapstoornissen is herhaaldelijk onderkend, gewogen en niet weersproken. Op de periode in geding is alleen sprake van medicijngebruik, al is eiser daarin niet trouw. De observaties van de verzekeringsartsen worden niet weerlegd door de huisarts en het behandelplan, aldus de verzekeringsarts b&b. Verder blijkt uit het spreekuurcontact in de primaire fase dat eiser vermijdend was, afhankelijk, er was sprake van oogcontact, maar niet van angsten, wanen en lijdensdruk. Eiser heeft geen poging tot zelfdoding gedaan, vertoont geen moeheid en heeft geen wallen. In bezwaar was eiser verzorgd, helder in zijn bezwaren, er was geen sprake van vergissingen, spanningen, angst, somberheid of stemmingsverlies.
5.3.4De rechtbank is gelet op het voorgaande in het licht van de beroepsgronden van oordeel dat geen aanleiding bestaat meer beperkingen vast te stellen. Eiser heeft in dit verband geen medische stukken in beroep overgelegd die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat hij op de datum in geding op medisch objectieve gronden meer beperkt is dan in de FML is vastgelegd. De rechtbank wijst er daarbij op dat het aan verzekeringsartsen is om uit medische informatie arbeidsbeperkingen vast te stellen.Daarbij is een gestelde diagnose niet doorslaggevend voor de aan te nemen beperkingen.De rechtbank erkent dat eiser een lage GAF-score heeft, maar dit kan op zichzelf niet leiden tot het aannemen van meer beperkingen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het GAF-systeem bedoeld is om in het kader van een behandeling enig handvat te bieden voor een beoordeling van het beloop ervan. Het is niet bedoeld om beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren vast te leggen, of de arbeidsongeschiktheid te beoordelen.Het is mogelijk dat eiseres meer klachten ervaart, maar uit de beschikbare medische gegevens blijkt niet dat er sprake is van medisch te objectiveren beperkingen, anders dan door de verzekeringsarts b&b zijn vastgesteld.
6. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit voornoemde stappen dat de medische grondslag van het bestreden besluit kan worden onderschreven en in het verlengde daarvan dat geen aanleiding bestaat om een deskundige te benoemen. Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht en op goede gronden eisers ZW- uitkering per 6 maart 2019 heeft beëindigd.
7. Het beroep is daarom ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.