ECLI:NL:CRVB:2017:2639
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van aanvraag zorgindicatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor zorg niet-ontvankelijk verklaard. Appellant had gesteld dat hij op 1 juli 2014 een aanvraag had ingediend bij het CIZ, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat deze aanvraag daadwerkelijk was gedaan. De rechtbank baseerde haar oordeel op het feit dat appellant geen bewijs had geleverd van de indiening van de aanvraag, en dat de verklaringen die hij had overgelegd onvoldoende waren om zijn stelling te onderbouwen. Appellant had ook aangevoerd dat hij om medische redenen niet in staat was om zijn belangen adequaat te behartigen, maar de rechtbank vond dat hij hiervoor geen toereikende medische onderbouwing had gegeven. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen sprake was van een aanvraag, waardoor het CIZ niet verplicht was om een besluit te nemen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak bevestigd werd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.