ECLI:NL:CRVB:2017:3379

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2017
Publicatiedatum
3 oktober 2017
Zaaknummer
16/4132 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor kosten van medische en persoonlijke verzorging

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante had aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van een bh, tandartskosten en schoenen. Het dagelijks bestuur van Werkplein Drentsche Aa had de aanvragen gedeeltelijk afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat de appellante op 13 augustus 2015 aanvragen had ingediend, maar dat het dagelijks bestuur slechts een deel van de kosten had vergoed. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de tandartskosten terecht was, omdat de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten als voorliggende voorzieningen gelden. Ook de afwijzing van de kosten voor de 'magic BH haakjes' werd bevestigd, omdat de appellante niet had aangetoond dat deze kosten onderdeel uitmaakten van haar aanvraag. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellante niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het beleid van het dagelijks bestuur om de NIBUD-richtprijs voor schoenen in mindering te brengen niet onredelijk was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met W.F. Claessens als voorzitter.

Uitspraak

16/4132 PW
Datum uitspraak: 3 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
10 mei 2016, 15/5229 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van Werkplein Drentsche Aa (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gelijktijdig met zaak 16/4131 PW plaatsgevonden op 25 juli 2017. Namens appellante is verschenen mr. Faber. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door J.W. Heidergott. In zaak 16/4131 PW is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 13 augustus 2015 heeft appellante aanvragen ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van een bh, tandartskosten en de kosten van schoenen.
1.2.
Bij besluit van 31 augustus 2015 (besluit 1) heeft het dagelijks bestuur aan appellante bijzondere bijstand voor de kosten van een bh toegekend tot een bedrag van € 63,45. De kosten van de tevens op de door appellante overgelegde bon opgenomen “magic BH haakjes” heeft het dagelijks bestuur niet vergoed.
1.3.
Bij besluit van 31 augustus 2015 (besluit 2) heeft het dagelijks bestuur de aanvraag om bijzondere bijstand voor tandartskosten afgewezen op de grond dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten als een passende en toereikende voorliggende voorziening gelden.
1.4.
Bij besluit van 14 september 2015 (besluit 3) heeft het dagelijks bestuur aan appellante bijzondere bijstand voor de meerkosten van schoenen toegekend tot een bedrag van € 154,95. Het dagelijks bestuur heeft daaraan een medisch advies en de richtprijzen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD) ten grondslag gelegd. De schoenen van appellante hebben € 194,95 gekost en daarop heeft het dagelijks bestuur de NIBUD-richtprijs van € 40,- in mindering gebracht.
1.5.
Bij besluit van 11 november 2015 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellante geen bezwaar heeft tegen de verstrekking van bijzondere bijstand voor de kosten van een bh en dat het bezwaar betrekking heeft op reiskosten en de kosten van “magic BH haakjes” waarvoor geen aanvraag is ingediend. Tevens heeft het dagelijks bestuur met verwijzing naar eerdere besluitvorming inzake gelijksoortige gronden van bezwaar van appellante de bezwaren tegen de besluiten 2 en 3 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Besluit 1 (kosten bh)
4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat haar aanvraag niet ziet op reiskosten en de kosten van “magic BH haakjes” en dat het dagelijks bestuur ook had moeten beslissen over de vergoeding van die kosten. Appellante heeft daartoe, evenals in beroep, verwezen naar de bij haar aanvraag gevoegde bon.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante op het door haar ingediende aanvraagformulier uitsluitend heeft vermeld dat zij bijzondere bijstand vraagt voor een bh. De beroepsgrond van appellante slaagt reeds daarom niet. Zoals volgt uit vaste rechtspraak (uitspraak van 9 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1779) is appellante zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de door haar ingediende aanvraag om bijstand. Dat de bij de aanvraag gevoegde bon melding maakt van andere kosten, betekent niet dat daaruit moet worden afgeleid dat appellante met haar aanvraag tevens beoogde bijzondere bijstand aan te vragen voor die kosten.
Besluit 2 (tandartskosten)
4.3.
Bij uitspraak van 10 januari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:307) heeft de Raad in een eerdere procedure van appellante onder verwijzing naar vaste rechtspraak geoordeeld dat voor de vergoeding van tandartskosten de Zvw als een voorliggende voorziening moet worden beschouwd en dat daarom artikel 15, eerste lid, van de PW in de weg staat aan de verlening van bijzondere bijstand voor die kosten. Voor een ander oordeel in deze procedure bestaat geen grond.
4.4.
Ter zitting heeft appellante gesteld dat zij in de jaren 2009 tot en met 2011 wel bijzondere bijstand heeft ontvangen voor tandartskosten, waarmee zij zich beroept op het vertrouwensbeginsel. Dit beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 19 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4735) alleen slagen als het tot beslissen bevoegde orgaan een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen heeft gewekt. Zoals de Raad ook in een eerdere procedure van appellante heeft geoordeeld (uitspraak van 8 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4401), houdt een eerdere toekenning over een afgesloten periode in het verleden geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging in dat in de toekomst - en in dit geval in weerwil van wettelijke voorschriften - opnieuw bijstand wordt toegekend.
Besluit 3 (meerkosten schoenen)
4.5.
Het dagelijks bestuur voert bij meerkosten van orthopedische schoenen het beleid dat in geval van de toekenning van bijzondere bijstand een aftrek wordt toegepast van de
NIBUD-richtprijs voor schoenen.
4.6.
De rechtbank heeft geoordeeld dat dit beleid, waarbij de kosten van schoenen ter hoogte van de NIBUD-richtprijs niet worden vergoed, niet onredelijk is en dat het dagelijks bestuur de stelling van appellante dat zij de in aftrek gebrachte € 40,- niet kan voldoen uit haar inkomen niet als bijzondere omstandigheid heeft hoeven aanmerken die noopt tot afwijking van dat beleid.
4.7.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd en die erop neerkomen dat het college de kosten van schoenen volledig had moeten vergoeden, zijn een herhaling van wat zij reeds in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen reden aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust.
Slotsom
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en G.M.G. Hink en
J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2017.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) S.A. de Graaff

HD