Uitspraak
OVERWEGINGEN
WAO-uitkering met toepassing van artikel 44 van de WAO over de periode van 1 oktober 2008 tot en met 30 juni 2013 uitbetaald had moeten worden naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, dan wel op nihil gesteld had moeten worden.
CAO-verhogingen en een hogere vergoeding voor de reiskosten niet of nauwelijks gewijzigd zijn, zodat betrokkene vanaf september 2008 geen opgave van zijn verdiensten meer heeft gedaan en er ook van uit mocht gaan dat dit niet nodig was. Voorts is aangevoerd dat het Uwv vanaf de herbeoordeling in 2008 nooit heeft verzocht om toezending van de loonstroken. Verder is het standpunt ingenomen dat het Uwv via de polis-administratie en de Belastingdienst al over de gegevens beschikte. De Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen (WEU) verzet zich volgens appellanten ertegen dat die gegevens opnieuw worden opgevraagd.
1 oktober 2008 onverwijld uit eigen beweging opgave te doen van de gewijzigde verdiensten ten gevolge van wisselende hoogtes van zowel het brutoloon alsook van het sv-loon, welke wisselingen niet alleen zijn veroorzaakt door vergoeding van reisuren maar ook door de ontvangst vanaf oktober 2007 van een belaste kilometervergoeding. Daarnaast was ook een winstuitkering ontvangen. Voor de stelling van appellanten dat het betrokkene redelijkerwijs niet duidelijk kon zijn dat de wisselingen in verdiensten van invloed konden zijn op het recht op uitkering, bestaat volgens de rechtbank geen grond. De stelling dat tegenover de belaste kilometervergoeding onkosten waren gemaakt, is geen reden voor een andersluidende conclusie, nu uit de loonstroken blijkt dat het belaste deel van de kilometervergoeding tot het brutoloon is gerekend. Dat het Uwv betrokkene niet heeft gevraagd loonstroken op te sturen maakt de beoordeling volgens de rechtbank niet anders, omdat deze omstandigheden betrokkene niet ontslaan van zijn verplichting om zelf inlichtingen te verstrekken. De stelling van appellanten dat tussentijds navraag is gedaan bij het Uwv of de loonsverhogingen reden zijn om dat door te geven en dat gezegd zou zijn dat opgave doen niet nodig is, vindt geen steun in het dossier. Het standpunt van betrokkene dat het Uwv via haar polis-administratie en via opgaven van de Belastingdienst op de hoogte was of kon zijn geweest van de hoogte van de inkomsten van betrokkene en dat het Uwv ten onrechte tot 2013 heeft gewacht met het nemen van een besluit tot terugvordering maakt de beoordeling evenmin anders, omdat het Uwv in de situatie dat teveel uitkering betaald is op grond van artikel 57 van de WAO verplicht is wat teveel betaald is terug te vorderen, tenzij sprake is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Gesteld noch gebleken is dat zich ten aanzien van betrokkene dergelijke dringende redenen voordoen.
20 augustus 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BN4765) vloeit voort dat slechts ingeval van een dringende reden geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan worden afgezien. De aanwezigheid van een dringende reden is gesteld noch gebleken.
BESLISSING
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2017.