ECLI:NL:CRVB:2017:3631

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2017
Publicatiedatum
20 oktober 2017
Zaaknummer
16/7668 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering

In deze zaak heeft verzoekster op 28 november 2016 een verzoek om herziening ingediend tegen de uitspraak van de Raad van 23 september 2016, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv werd afgewezen. Het Uwv had in dat besluit vastgesteld dat verzoekster per 1 augustus 2008 minder dan 15% arbeidsongeschikt was, waardoor zij geen recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van verzoekster tegen dit besluit ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 8 september 2017 was verzoekster aanwezig, maar het Uwv liet zich niet vertegenwoordigen.

De Raad oordeelt dat het verzoek om herziening niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad stelt vast dat de feiten en omstandigheden die verzoekster aanvoert, niet nieuw zijn en reeds bekend waren vóór de uitspraak van 23 september 2016. De Raad benadrukt dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de uitspraak, maar om onjuist gebleken feiten te corrigeren. De aangevoerde argumenten van verzoekster, waaronder de toepassing van een andere versie van artikel 44 van de WAO, kunnen om deze reden niet leiden tot herziening.

De Raad wijst het verzoek om herziening af en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 oktober 2017.

Uitspraak

16/7668 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van
23 september 2016, 15/1454 WAO
Partijen:
[Verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft op 28 november 2016 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 23 september 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3549). Ter onderbouwing van haar herzieningsverzoek heeft verzoekster aanvullende stukken aan de Raad gezonden, waaronder een verklaring van de Belastingdienst van 25 november 2016.
Het Uwv heeft op dit verzoek om herziening gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2017. Verzoekster is verschenen. Het Uwv heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 27 februari 2014 heeft het Uwv bepaald dat per 1 augustus 2008 de maatman van verzoekster ‘de behandelfunctionaris’ is en dat, omdat verzoekster geschikt is voor deze functie, de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 augustus 2008 minder dan 15% bedraagt. Hieruit volgt dat het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar aanleiding van de ziekmelding op 17 december 2008 moet worden beoordeeld aan de hand van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Op basis van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv vastgesteld dat er voor verzoekster met ingang van 5 april 2011 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan omdat zij op deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
De rechtbank Midden-Nederland heeft bij uitspraak van 13 januari 2015, 14/2444, het door verzoekster ingestelde beroep tegen het besluit van 27 februari 2014 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft verzoekster hoger beroep ingesteld.
1.3.
Bij de uitspraak waarvan herziening is verzocht heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
2. Verzocht is om herziening van de uitspraak van de Raad 23 september 2016 op de grond dat in deze uitspraak ten onrechte artikel 44 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) zoals dat luidde met ingang van 1 januari 2002, van toepassing is geacht. Verzoekster is van mening dat toepassing diende te worden gegeven aan artikel 44 van de WAO zoals dat vanaf 1 januari 2009 geldt. Verder stelt verzoekster dat de Raad ten onrechte heeft geoordeeld dat zij vanaf 1 november 2006 daadwerkelijk de werkzaamheden die horen bij de functie van behandelfunctionaris bij de Belastingdienst heeft verricht. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verzoekster een brief van de Belastingdienst van 25 november 2016 ingediend, inhoudende dat verzoekster tijdens het tijdelijke dienstverband met de Belastingdienst van 1 november 2006 tot 1 augustus 2008 een voltijd opleiding heeft gevolgd en vanaf 1 augustus 2008 is gestart met haar werkzaamheden.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van de Raad van 26 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1615) dient het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te redresseren. In beginsel kunnen slechts aangelegenheden van feitelijke aard tot herziening leiden. Dit kan alleen indien is voldaan aan de strikte voorwaarden van artikel 8:119 van de Awb. Hetgeen verzoekster heeft gesteld omtrent de toe te passen versie van artikel 44 van de WAO kan, nog los van de vraag naar de juistheid van die stelling, reeds om die reden niet leiden tot herziening van de uitspraak.
3.3.
Wat betreft de brief van de Belastingdienst wordt als volgt overwogen. De enkele omstandigheid dat de brief na de uitspraak van 23 september 2016 is opgesteld, sluit niet uit dat de daarin neergelegde verklaring betrekking heeft op feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, en aldus dienst kan doen ter vaststelling van een feit in de zin van artikel 8:119, eerste lid, aanhef en sub a, van de Awb (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 23 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0895). Het betreft hier evenwel feiten en omstandigheden die bij verzoekster vóór de uitspraak bekend waren. Het verzoek voldoet daarom niet aan sub b van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
3.4.
Wat verzoekster heeft aangevoerd, ziet niet op feiten of omstandigheden die voldoen aan de strikte onder 3.1 genoemde voorwaarden.
3.5.
Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2017.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) N. Veenstra

AB