ECLI:NL:CRVB:2017:3799

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
16-5646 WSW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van appellante voor de doelgroep van de Wet sociale werkvoorziening na afwijzing door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellante had een aanvraag ingediend voor een indicatie op grond van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw), welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De Raad oordeelde dat appellante voldoende gelegenheid had gehad om de medische oordelen van het Uwv te betwisten en dat er geen aanleiding was om een deskundige in te schakelen. De ingediende medische stukken door appellante gaven geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van het Uwv dat zij niet tot de doelgroep van de Wsw behoort. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het bezwaar van appellante ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat de door appellante ingediende medische rapporten onvoldoende gewicht in de schaal legden om het oordeel van het Uwv te weerleggen. De Raad stelde vast dat er geen ernstige structurele mentale problematiek bij appellante was aangetoond, en dat zij in staat werd geacht om deel te nemen aan het reguliere arbeidsproces. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de proceskosten niet werden toegewezen.

Uitspraak

16/5646 WSW
Datum uitspraak: 2 november 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
3 augustus 2016, 15/312 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Hoogenraad, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 21 september 2017. Partijen zijn niet verschenen, appellante zonder bericht van verhindering en het Uwv met bericht.

OVERWEGINGEN

1. Op 1 januari 2015 is de Invoeringswet Participatiewet in werking getreden. Met deze wet zijn wijzigingen aangebracht in onder meer de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold vóór
1 januari 2015.
1.1.
Op 10 maart 2014 heeft appellante een aanvraag gedaan voor een indicatie op grond van de Wsw.
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verzekeringsarts G dossieronderzoek verricht, een anamnese afgenomen, gericht lichamelijk en psychisch onderzoek verricht en informatie opgevraagd bij de behandelend sector. Haar bevindingen heeft zij neergelegd in een rapport van 24 maart 2014 en een aanvullend rapport van 5 mei 2014. Op basis van haar bevindingen acht zij appellante geschikt voor hele dagen werk, rekening houdend met het niet kunnen voldoen aan veelvuldige deadlines/productiepieken/een hoog handelingstempo, het meestal het werk niet afmaken, het niet met conflicten om kunnen gaan waardoor slechts oppervlakkig met klanten omgegaan kan worden en het geen leiding kunnen geven. Appellante wordt voorts niet in staat geacht in de avond of nacht te werken en evenmin tot het verrichten van overwerk. De beperkingen zijn weergegeven in een functionele mogelijkhedenlijst (fml). Op basis van deze gegevens heeft arbeidsdeskundige H.V. in zijn rapportage van 16 juni 2014 geconcludeerd dat de voor appellante noodzakelijke aanpassingen niet ingrijpend, kostbaar of heel storend in het arbeidsproces zijn en in alle redelijkheid zijn te realiseren binnen een reguliere werksetting zonder inzet van Wsw-subsidie. Dit heeft ertoe geleid dat het college bij besluit van 20 juni 2014 de aanvraag van appellante heeft afgewezen.
2.1.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft te kennen gegeven dat zij momenteel niet in staat is te werken, maar misschien in de toekomst in Wsw-verband passend werk kan doen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij een rapport overgelegd van
18 maart 2014 van arts W en psycholoog F, beiden verbonden aan Salude Deskundige Dienst. Daarnaast heeft appellante een brief van 15 september 2014 van sociaal psychiatrisch verpleegkundige D, werkzaam bij GGZ Delfland, overgelegd, een verslag neuropsychologisch onderzoek van 4 juli 2014 van GZ-psycholoog J.V. en een e-mail van
26 november 2014 van S, Individueel trajectbegeleider Doel. Verder is diverse medische informatie uit de behandelend sector aanwezig uit de periode van 2004 tot en met 2007.
2.2.
In zijn rapport van 25 november 2014 heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep M geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn op grond waarvan de door verzekeringsarts G vastgestelde fml aanpassing behoeft. Arbeidsdeskundige bezwaar en beroep I.V. heeft in haar rapport van 17 december 2014 evenmin aanleiding gevonden om tot een gewijzigd standpunt ten opzichte van arbeidsdeskundige H.V. te komen. Bij besluit van 18 december 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard op de grond dat appellante kan werken op de reguliere arbeidsmarkt zonder de inzet van middelen van de Wsw.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat verzekeringsarts bezwaar en beroep M pas in zijn tijdens de beroepsprocedure overgelegde rapport van
19 februari 2015 is ingegaan op het door appellante overgelegde rapport van W en F van Salude. Voorts is de rechtbank van oordeel dat met dit aanvullende rapport in combinatie met het onderzoek van verzekeringsarts G in de primaire fase, waarbij informatie van de behandelend artsen is meegewogen en de mogelijkheden van appellante gedetailleerd in de fml zijn vastgelegd, de meer globale beoordeling van W en F in het rapport van Salude onvoldoende gewicht in de schaal legt. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat W en F hun beoordeling hebben verricht in het kader van de Wet werk en bijstand; een ander en meer globaal wettelijk kader dan de Wsw. Ook de door appellante in beroep overgelegde medische stukken leiden, zoals verzekeringsarts bezwaar en beroep M in zijn rapport van
17 juli 2015 heeft geconcludeerd, niet tot een andere uitkomst, nu deze informatie ziet op een carpaletunnelsyndroom waaraan appellante in het verleden is geopereerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank in zijn rapportage van
17 december 2014 voldoende gemotiveerd dat appellante met haar beperkingen geacht kan worden deel te nemen aan het reguliere arbeidsproces.
4. Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, komt de Raad tot de volgende beoordeling over de vraag of de rechtbank de rechtsgevolgen van het wegens een onzorgvuldige voorbereiding vernietigde bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten.
4.1.
De Raad stelt voorop dat appellante voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de door de verzekeringsartsen van het Uwv gegeven medische oordelen, nu zij zelf medische stukken heeft ingediend, afkomstig van Salude Deskundige Dienst en diverse behandelaars. In zoverre is voldaan aan het vereiste van gelijke procespositie en bestaat er geen aanleiding voor het inschakelen van een deskundige, zoals appellante heeft verzocht.
4.2.
Met de door appellante ingediende medische stukken is geen twijfel gerezen aan de juistheid van het oordeel van het Uwv dat appellante niet behoort tot de doelgroep van de Wsw, zodat ook in zoverre geen aanleiding bestaat voor het inschakelen van een deskundige. Aan het rapport van W en F van Salude kan niet de waarde worden toegekend die appellante daaraan wenst te geven, nu de vraag of appellante tot de doelgroep van de Wsw behoort daarin niet aan de orde is. Het - niet door onderzoek bevestigde - vermoeden van sociaal psychiatrisch verpleegkundige D en individueel trajectbegeleider S, dat appellante zwakbegaafd zou zijn en daarom aangewezen op werken in een beschermde vorm, heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep M in zijn rapport van 25 november 2014 overtuigend weersproken met verwijzing naar de intensieve begeleiding door de Turkse Riagg-arts K in de periode 2004 tot 2007. Daarbij bleek niet van enige ernstige structurele mentale problematiek bij appellante.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2017.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) J. Smolders

HD