ECLI:NL:CRVB:2017:3876
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag WW-uitkering en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak heeft appellant, na een afwijzing van zijn aanvraag voor een WW-uitkering door het Uwv, hoger beroep ingesteld. De aanvraag was gedaan op 8 mei 2014, terwijl de vermoedelijke eerste werkloosheidsdag op 3 juli 2012 lag. Het Uwv stelde dat appellant de aanvraag binnen 26 weken na de werkloosheidsdag had moeten indienen, en dat er geen sprake was van een bijzonder geval. De rechtbank Den Haag had eerder geoordeeld dat het Uwv onvoldoende had onderzocht of er sprake was van een gelijkheidsbeginsel in vergelijking met een voormalig collega van appellant, die wel een uitkering had gekregen. Na een nieuwe beslissing van het Uwv, waarin het bezwaar opnieuw ongegrond werd verklaard, heeft appellant beroep ingesteld. De rechtbank bevestigde de beslissing van het Uwv, waarbij werd gesteld dat er geen sprake was van een bijzonder geval en dat het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat gemaakte fouten herhaald moeten worden. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat de late aanvraag van appellant niet kon worden geaccepteerd en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen bijzonder geval was en dat de aangevallen uitspraak in stand bleef.