ECLI:NL:CRVB:2017:3936

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
16/216 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WGA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 2008 arbeidsongeschikt is door rug-, nek- en knieklachten, had een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv beëindigde zijn uitkering per 20 oktober 2014, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft de dossiergegevens en inlichtingen van de huisarts betrokken bij de beoordeling. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de uitkomsten van het medisch onderzoek. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen en dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijk medisch deskundige heeft benoemd. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding is om een deskundige te benoemen, aangezien de medische beoordeling door het Uwv voldoende onderbouwd is.

De Raad heeft ook geoordeeld dat de geselecteerde voorbeeldfuncties passend zijn voor de appellant, ondanks zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal. De Raad heeft bevestigd dat de appellant, gezien zijn opleiding en werkervaring, voldoet aan de eisen voor opleidingsniveau 2. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en de Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/216 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 november 2015, 15/2617 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 10 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. W. Hoebba, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2017. Appellant was aanwezig, bijgestaan door mr. drs. Hoebba. Het Uwv werd vertegenwoordigd door
F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 25 januari 2008 met rug-, nek- en knieklachten uitgevallen voor werkzaamheden als productiemedewerker vleesverwerkende industrie en op 7 augustus 2008 uitgevallen voor werkzaamheden als schoonmaker. Appellant heeft in verband hiermee vanaf 22 februari 2010 recht gehad op een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Appellant heeft zich door middel van een wijzigingsformulier van 26 februari 2014 met ingang van 13 februari 2014 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. In verband met deze melding is appellant onderzocht op het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft in een rapport van 18 juli 2014 vermeld dat appellant beperkt is voor zware nek-, rug- en kniebelasting en voor werken met huidprikkelende stoffen. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens in een rapport van 28 augustus 2014 aan de hand van wat appellant kan verdienen met geselecteerde voorbeeldfuncties berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 28,62% is.
1.3
Bij besluit van 29 augustus 2014 heeft het Uwv de WGA-uitkering van appellant met ingang van 20 oktober 2014 beëindigd, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid met ingang van 28 augustus 2014 minder dan 35% is.
1.4.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv in een rapport van 16 januari 2015 vermeld dat aanvullende beperkingen in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren) en 2 (sociaal functioneren) van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen moeten worden, omdat zowel uit het gesprek op de hoorzitting als uit de gegevens van de huisarts blijkt dat appellant lichte spanningsklachten heeft. Er is geen reden om een arbeidsduurbeperking aan te nemen.
1.5.
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 26 januari 2015 twee functies laten vervallen en in plaats van deze functies nieuwe functies geselecteerd. Op basis van de opleiding en werkervaring van appellant heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opleidingsniveau 2 aan de orde geacht. Aan de hand van wat appellant kan verdienen met de geselecteerde voorbeeldfuncties in bezwaar is berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 21,17% bedraagt.
1.6.
Bij beslissing op bezwaar van 20 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard in die zin dat zijn WGA-uitkering met ingang van
3 april 2015 wordt beëindigd omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en de uitkomsten van het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De medische stukken die appellant in beroep heeft ingebracht waren al bekend en zijn in de beoordeling van de verzekeringsartsen betrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belasting bij de geselecteerde voorbeeldfuncties binnen de belastbaarheid van appellant valt en dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat appellant opleidingsniveau 2 heeft.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat in de FML onvoldoende, dan wel onvoldoende vergaande, beperkingen zijn aangenomen. Er is onvoldoende rekening gehouden met zijn evenwichtsproblemen, rug-, nek-, schouder- en knieklachten en door het Uwv is onvoldoende gemotiveerd waarom er geen arbeidsduurbeperking is aangenomen. Appellant heeft voorts betoogd dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijk medisch deskundige heeft benoemd. Ter zitting is onder verwijzing naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, zaaknummer 77212/12 (Korošec)) verzocht om een deskundige te benoemen. Ten aanzien van de functies heeft appellant betoogd dat de rechtbank onvoldoende is ingegaan op wat hij heeft aangevoerd over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Er is ten onrechte van uitgegaan dat hij opleidingsniveau 2 heeft, hij heeft alleen de [naam school] bezocht. Daarbij beheerst hij de Nederlandse taal slecht en heeft hij steeds met Marokkaans sprekende mensen gewerkt. Appellant heeft ook aangevoerd dat de signaleringen in de functiebelasting van de geselecteerde functies onvoldoende zijn gemotiveerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de Raad de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Het beroep van appellant op het arrest Korošec is aanleiding te oordelen over de in die uitspraak onderscheiden stappen, namelijk allereerst de beoordeling of sprake is geweest van zorgvuldige besluitvorming, vervolgens of sprake is geweest van “equality of arms” tussen partijen, waarna als derde stap een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit volgt.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 januari 2015 blijkt dat die verzekeringsarts de dossiergegevens heeft bestudeerd, de inlichtingen van de huisarts heeft betrokken bij de beoordeling en appellant heeft gezien op de hoorzitting. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van
13 augustus 2015 gereageerd op de in die fase ingebrachte stukken en gronden.
4.3.
Appellant heeft zowel in bezwaar als in beroep gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn standpunt te onderbouwen met medische informatie van zijn huisarts. Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Voor het aannemen van het ontbreken van “equality of arms” bestaat dan ook geen aanleiding.
4.4.
De rechtbank heeft ook met juistheid geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de uitkomst van het geneeskundig onderzoek niet juist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat appellant niet precies kan aangeven in hoeverre zijn nek-, linkerarm-, rug- en linkerknieklachten verschillen ten opzichte van de eerdere beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom appellant niet voldoet aan de voorwaarden om een situatie aan te nemen waarin geen duurzaam benutbare mogelijkheden bestaan of om een arbeidsduurbeperking aan te nemen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep waren de spanningsklachten van appellant aanleiding om extra beperkingen in de FML op te nemen maar is, gelet op de bij de huisarts ingewonnen inlichtingen, duidelijk dat appellant geen ernstige psychische klachten heeft. Appellant heeft geen nadere onderbouwing van zijn standpunt dat hij meer arbeidsongeschikt is ingediend, die twijfel zou kunnen oproepen over de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv.
4.5.
Wat is overwogen in 4.2 tot en met 4.4 betekent dat er geen aanleiding is een medisch deskundige te benoemen om de Raad van advies te dienen. Uit het arrest Korošec volgt niet dat de rechter gehouden is in een situatie als hier aan de orde een medisch deskundige te benoemen.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde FML heeft de rechtbank terecht de beroepsgrond verworpen dat de ten aanzien van appellant (resterende) geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Daarbij heeft de rechtbank ook met juistheid verwezen naar de in bezwaar en beroep ingebrachte rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 januari 2015, 9 maart 2015, 7 augustus 2015 en 17 september 2015. In deze rapporten is inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellant in staat is om, met zijn functionele mogelijkheden, de aan de geselecteerde functies verbonden werkzaamheden te verrichten.
4.7.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van de Raad van 21 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:630) veronderstelt opleidingsniveau 2 dat een betrokkene basisonderwijs heeft voltooid, dan wel daarmee op een lijn te stellen werkervaring heeft opgebouwd. Daarbij is niet relevant of het onderwijs in Nederland of in het buitenland is gevolgd. De arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) heeft toegelicht dat het opleidingsniveau op 2 is gesteld, omdat appellant lager onderwijs in Marokko heeft doorlopen, vanaf 1995 in Nederland woont en een taalcursus Nederlands, een inburgeringstraject en verschillende cursussen via zijn werk heeft gevolgd. De omstandigheid dat appellant stelt uitsluitend de [naam school] te hebben bezocht, maakt de beoordeling niet anders, reeds omdat appellant met zijn ruime werkervaring opleidingsniveau 2 geacht kan worden te hebben bereikt. Het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellant opleidingsniveau 2 heeft wordt dan ook niet onjuist geacht. Er wordt geen aanleiding gezien om de geselecteerde voorbeeldfuncties niet passend voor appellant te achten wegens het daarin gevraagde opleidingsniveau. Daarbij wordt erop gewezen dat het Uwv in beroep alsnog de functie met SBC-code 111010 heeft laten vervallen omdat in deze functie een vmbo-opleiding was vereist. In de resterende functies wordt als opleidingsniveau basisonderwijs vereist. Dat daarbij is vermeld dat een getuigschrift BO vereist is kan niet worden gezien als een (strikte) diploma-eis. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van de Raad van 24 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4392) is basisonderwijs geen diploma-eis, maar een
opleidingsniveau-eis, waaraan een betrokkene kan voldoen door een combinatie van zijn opleiding en werkervaring.
4.8.
Evenmin bestaat aanleiding om de geselecteerde voorbeeldfuncties niet passend te achten wegens de beperkte beheersing van de Nederlandse taal van appellant. Zoals hierboven is vermeld heeft appellant een cursus Nederlands en een inburgeringstraject gevolgd. Uit de stukken blijkt dat appellant in het verleden met een Nederlandse vrouw getrouwd is geweest. Voorts heeft het Uwv erop gewezen dat appellant tijdens het onderzoek in het kader van de beoordeling van zijn recht op een WIA-uitkering heeft verklaard dat hij de Metro en de Spits leest. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van onder meer 13 juli 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX1509) wordt overwogen dat ook iemand met een beperkte lees- en taalvaardigheid in de Nederlandse taal doorgaans in staat kan worden geacht eenvoudige productiematige functies te vervullen. Nu uit de functiebeschrijvingen in de Resultaat Functiebeoordeling van de geselecteerde functies naar voren komt dat het eenvoudige en routinematige functies betreft met opleidingsniveau 2, waarbij mondelinge opdrachten en eenvoudige schriftelijke instructies worden gegeven, is de conclusie gerechtvaardigd dat appellant in staat moet worden geacht te voldoen aan de – immers als zeer beperkt aan te merken – eisen die in die functies worden gesteld aan de schriftelijke en mondelinge beheersing van de Nederlandse taal. Daarbij wordt nog in aanmerking genomen dat gesteld noch gebleken is dat er bij appellant sprake is van uit ziekte of gebrek voortkomende beletselen om de Nederlandse taal te leren.
4.9.
Uit de overwegingen onder 4.1 tot en met 4.8 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) N. Veenstra

KS