ECLI:NL:CRVB:2017:4097

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2017
Publicatiedatum
28 november 2017
Zaaknummer
16/205 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op basis van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv, waarbij werd vastgesteld dat appellant geen recht had op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Het Uwv had in een besluit van 19 maart 2014 bepaald dat appellant met ingang van 29 april 2014 niet arbeidsongeschikt was, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat de functies die hem zijn voorgehouden, waaronder die van schoonplukker, niet geschikt zijn voor hem vanwege de belasting die deze functies met zich meebrengen. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd dat appellant in staat is om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.980,-. Tevens dient het Uwv het griffierecht van in totaal € 169,- aan appellant te vergoeden.

Uitspraak

16/205 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
27 november 2015, 15/2100 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.M. Voogt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met daarbij een arbeidskundig rapport.
Appellant heeft nog een stuk ingezonden, waarop het Uwv met inzending van een nader arbeidskundig rapport heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2017. Voor appellant is
mr. Voogt verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Kneefel.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 19 maart 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van
29 april 2014 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 18 februari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant met inachtneming van de voor hem in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
11 december 2014 vastgestelde beperkingen in staat is de voor hem door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) te vervullen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat tussen partijen alleen nog de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit in geschil is. De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep nog van belang, overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep genoegzaam heeft gemotiveerd dat appellant in staat is om de geselecteerde functies te vervullen. In aanmerking genomen dat uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat in beginsel moet worden uitgegaan van de juistheid van de aan het systeem van het Claimbeoordelings- en Borgingssyteem (CBBS) ontleende gegevens, geeft de door appellant geuite kritiek op de geselecteerde functies volgens de rechtbank geen aanleiding om het CBBS als ondersteunend systeem voor de arbeidsdeskundige oordeelsvorming niet aanvaardbaar en de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onvoldoende te achten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant (opnieuw) aangevoerd dat de functies van soldering technician, tuinmedewerker en schoonplukker voor hem niet geschikt zijn. Ter zitting is vastgesteld dat met de hogerberoepsgronden de functiebelastingen op de punten hoog handelingstempo, staan, frequent reiken en frequent buigen ter discussie staan. Omdat appellant blijkens de FML van 11 december 2014 is aangewezen op werk waarin geen hoog handelingstempo is vereist, zijn de functies volgens appellant geen van alle voor hem geschikt. De functie van tuinmedewerker is in strijd met de normaalwaarde voor staan. In de functie van schoonplukker wordt de normaalwaarde voor frequent reiken en frequent buigen op niet toegestane wijze overschreden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In de FML van 11 december 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen beperking opgenomen onder punt 1.7 (handelingstempo in het dagelijks leven), maar onder punt 1.9.8 wel vastgelegd dat appellant is aangewezen op werk waarin geen hoog handelingstempo is vereist. Als het gaat om staan (punten 5.3 en 5.4 van de FML), frequent reiken (punt 4.9 van de FML) en frequent buigen (punt 4.11 van de FML) wordt appellant normaal belastbaar geacht. Voor staan betekent dit dat appellant in staat geacht wordt om ongeveer een uur achtereen en gedurende het merendeel van de werkdag te staan. Voor frequent reiken en buigen betekent dit dat appellant in staat geacht wordt om elk uur van de werkdag ongeveer 1200 keer te reiken onderscheidenlijk 600 keer te buigen.
Hoog handelingstempo
4.2.
In de twee geselecteerde functies van soldering technician (vallend onder SBC-code 111180, productiemedewerker industrie) is volgens het Resultaat functiebeoordeling (RF) geen sprake van een hoog handelingstempo. Datzelfde geldt voor de functie van schoonplukker (vallend onder SBC-code 111010, medewerker tuinbouw). In de functie van tuinmedewerker (ook vallend onder SBC-code 111010) is bij punt 1.9.8 een kenmerkende belasting genoteerd (voortdurend plukken of pakken van bloemen) waarvoor appellant volgens de arbeidsdeskundigen van het Uwv geschikt is.
4.3.
Appellant heeft zijn stelling dat in de functies van soldering technician en in de functie van schoonplukker – anders dan blijkt uit het RF – wel sprake is van een hoog handelingstempo onderbouwd door onder meer te wijzen op het feit dat in deze functies reiken voorkomt tot in totaal ongeveer 1200 keer per uur. Daarmee is het handelingstempo in deze functies volgens appellant vergelijkbaar met of zelfs hoger dan het handelingstempo in een functie van koekjesinpakker. Die functie is volgens appellant niet voor hem geselecteerd omdat de belasting in die functie op punt 1.9.8 niet in overeenstemming is met de FML. Appellant heeft erop gewezen dat in de Basisinformatie CBBS (versie 6 mei 2013) in het interpretatiekader van beoordelingspunt 1.9.8 is vermeld dat een hoog handelingstempo onder meer kan worden gevonden bij montagewerkzaamheden van kleine onderdelen met een korte cyclustijd en bij sommige bandgebonden werkzaamheden.
4.4.
Met het arbeidskundig rapport van 13 april 2017, waarin is toegelicht op welke wijze en met inachtneming van welke uitgangspunten de arbeidskundig analist de belasting op de verschillende functieaspecten heeft ‘gescoord’, heeft het Uwv inzichtelijk gemaakt dat reiken met een frequentie tot 1200 keer per uur in gangbare arbeid, dus ook in een productiefunctie, niet ongebruikelijk is, ook niet als daarbij accuratesse is vereist. Er zijn geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de beschrijving van de belasting in de functies soldering technician en schoonplukker in het RF.
4.5.
Dat in het genoemde interpretatiekader in algemene termen is vermeld dat bij montagewerkzaamheden van kleine onderdelen – en daarvan is in de functie van soldering technician onbetwist sprake – een hoog handelingstempo vereist kan zijn, is niet voldoende om appellant te volgen in zijn stelling dat de functiebelasting niet juist in beeld gebracht is. In dat verband is niet zonder betekenis dat de Basisinformatie CBBS is opgesteld voor gebruik door verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen en het interpretatiekader is gegeven voor de verzekeringsarts bij het vaststellen van de FML en voor de arbeidsdeskundige bij de beoordeling van geselecteerde functies met een kenmerkende belasting wat betreft handelingstempo. De Basisinformatie CBBS bevat geen kenbare instructie voor een arbeidskundig analist voor de invoer van gegeven in het systeem. Bovendien geldt dat de vergelijking van de functie soldering technician met de functie van koekjesinpakker zoals appellant die heeft gemaakt, niet overtuigt. De Raad is ambtshalve ermee bekend dat de functie van koekjesinpakker – anders dan appellant lijkt te veronderstellen – niet eenduidig in het CBBS is beschreven en bovendien dat de beschrijving van de belasting in die functie in de loop van de tijd kan veranderen (zie bijvoorbeeld overweging 4.7 van de uitspraak van de Raad van 7 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1407).
4.6.
Aan appellant moet worden toegegeven dat het niet eenvoudig is om – gegeven zijn beeld van de belasting in de functies die hem zijn voorgehouden als voor hem geschikt – aannemelijk te maken dat een arbeidskundig analist die belasting heeft onderschat. Dat is echter nog geen reden om zonder concrete aanwijzingen ervan uit te gaan dat de arbeidskundig analist wat hij heeft waargenomen bij een werkende functionaris niet juist in het CBBS heeft opgenomen of in zijn waarneming van de functiebelasting is tekortgeschoten.
4.7.
Voor de stelling van appellant dat de geschiktheid van de functie van tuinmedewerker onvoldoende is gemotiveerd, geldt het volgende. In haar rapporten van 3 februari 2015 en
9 juni 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat er in ieder uur gemiddeld 1200 bloemen worden geplukt en dat door veelvuldig plukken (ervaring en eenvoud van het werk) het werktempo automatisch veel hoger zal komen te liggen. De kenmerkende belasting is besproken met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Volgens deze arts is de functie passend omdat het handelingstempo niet geforceerd hoger is, door routine natuurlijk zal zijn en energetisch niet meer belastend is dan een complexe functie met een normaal werktempo.
4.8.
Appellant gaat ervan uit dat ervaring en routine geen argument kunnen zijn om een functie met een signalering toch geschikt te achten, omdat de verzekeringsarts – zo wordt de stelling van appellant begrepen – bij het vaststellen van de FML van een ervaren en geroutineerde arbeidskracht is uitgegaan. Appellant wordt in deze redenering niet gevolgd. Uit het feit dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor beantwoording van de vraag of de functie van tuinmedewerker gelet op de kenmerkende belasting op punt 1.9.8 voor appellant geschikt is overleg heeft gevoerd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor ogen had bij de vaststelling van de FML als het gaat om ervaring en routine bij de beoordeling is betrokken.
Staan
4.9.
Appellant heeft zijn stelling dat in de functie van tuinmedewerker een langere duur van staan van hem wordt gevraagd dan waartoe hij in staat kan worden geacht, onderbouwd met een vergelijking van de beschrijving in het RF en wat in de in 4.3 genoemde Basisinformatie CBBS in het interpretatiekader van beoordelingspunt 5.3 (staan) en 4.18 (lopen) is vermeld. Volgens het interpretatiekader wordt staan pas onderbroken als er sprake is van een substantieel andere activiteit. Er is sprake van lopen als te voet een afstand van ten minste een meter wordt afgelegd over vlak terrein met een tempo van ongeveer vier kilometer per uur. Omdat de tuinmedewerker volgens het RF staan afwisselt met niet meer dan een paar passen lopen om bloemen te plukken, staat hij in de visie van appellant volgens de definities van het interpretatiekader voortdurend. Dat is meer dan van hem kan worden gevraagd, omdat de normaalwaarde – die ook voor hem geldt – staan gedurende ongeveer een uur is.
4.10.
In deze redenering wordt appellant niet gevolgd. In de eerste plaats is van belang dat voor appellant geen beperking op staan is aangenomen. Er zijn dus geen medische gronden om hem niet in staat te achten gangbare werkzaamheden te verrichten die volledig staand moeten worden uitgevoerd. In de tweede plaats geldt – zoals de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nog eens heeft toegelicht in het rapport van 29 september 2017 – dat uit het RF volgt dat de tuinmedewerker op een werkdag van acht uur in totaal minder dan vijf uur staat. Dat betekent dat er afwisseling is met andere dynamische of statische houdingen. Of die andere houdingen kunnen worden aangemerkt als een substantieel andere activiteit, zoals lopen, is in het geval van appellant niet van belang, omdat voor een noodzakelijke afwisseling van staan met lopen of een andere activiteit medische aanwijzingen ontbreken.
Frequent reiken en frequent buigen
4.11.
Bij zijn stelling dat in de functie van schoonplukker frequent reiken en frequent buigen wordt vereist in een mate waartoe hij niet in staat kan worden geacht, gaat appellant ervan uit dat meer dan de normaalwaarde (1200 keer reiken per uur dan wel 600 keer buigen per uur) niet van een functionaris kan worden gevraagd. Ook voor de beoordelingspunten reiken en buigen geldt in de eerste plaats dat appellant deze bewegingen – gegeven de medische beoordeling – in gangbare arbeid zonder beperking wat betreft frequentie kan maken. Reiken is mogelijk over een afstand van 70 centimeter en buigen tot een hoek van ongeveer 90 graden. In de tweede plaats geldt dat uit het RF volgt dat de schoonplukker bij kammen en lostrekken van bladeren een frequentie van reiken bereikt van ongeveer 1800 keer per uur over een afstand van ongeveer 40 centimeter en bij pakken en wegzetten van planten, vegen en opruimen een frequentie van ongeveer 600 keer per uur over een afstand van ongeveer 60 centimeter. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan gevolgd worden in het standpunt dat is ingenomen in het rapport van 29 september 2017 dat – voor zover het de uren betreft waarin sprake is van een hogere frequentie dan vermeld als normaalwaarde – deze hogere frequentie van reiken al gecompenseerd wordt door de reikafstand die geringer is dan waartoe appellant in ieder geval in staat wordt geacht.
4.12.
Verder volgt uit het RF dat de schoonplukker maximaal 800 keer per uur buigt, waarvan 200 keer per uur tot een hoek van ongeveer 35 graden en 600 keer per uur tot een hoek van ongeveer 30 graden. In het arbeidskundig rapport van 29 september 2017 is in aanvulling op de eerdere arbeidskundige rapporten van 3 februari 2015, 9 juni 2015 en 13 april 2017 overtuigend uiteengezet dat de belasting in deze functie wat betreft buigen de mogelijkheden van appellant niet te boven gaat.
4.13.
Uit 4.1 tot en met 4.12 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Gelet op het feit dat het Uwv in het verweerschrift een gebrekkige motivering van de geschiktheid van de functies heeft toegegeven en nadien pas met op de kritiek van appellant toegespitste rapporten de geschiktheid van de functies heeft onderbouwd, is er aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant in beroep en hoger beroep. De kosten van rechtsbijstand worden zowel in beroep als in hoger beroep begroot op € 990,-. Van andere kosten is niet gebleken. De totale proceskostenveroordeling is € 1.980,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.980,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en R.E. Bakker en D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) L. Boersma

KS