ECLI:NL:CRVB:2017:4285
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van het reisrecht en OV-schuld in het kader van studiefinanciering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het reisrecht van appellant en de daaruit voortvloeiende OV-schuld. Appellant had zijn aanvraag om studiefinanciering per 1 september 2015 beëindigd, maar heeft zijn studentenreisproduct niet op de voorgeschreven wijze stopgezet. Dit leidde tot een OV-schuld van € 291,- over de maanden februari en maart 2016. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had appellant eerder geïnformeerd dat hij zijn studentenreisproduct zelf moest stopzetten bij een ophaalautomaat. Appellant heeft dit echter pas op 8 maart 2016 gedaan, terwijl hij al vanaf september 2015 geen recht meer had op studiefinanciering.
De Raad oordeelde dat appellant niet tijdig zijn reisrecht had beëindigd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de hardheidsclausule af te wijken. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad benadrukte dat de informatievoorziening door de minister voldoende was en dat appellant op de hoogte had moeten zijn van zijn verplichtingen. De uitspraak van de Raad van 2 juli 2014 werd aangehaald om te onderbouwen dat het reisrecht pas eindigt wanneer het reisproduct op de juiste wijze is stopgezet. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.