Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
treedt van het besluit van 8 oktober 2015;
€ 169,- vergoedt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant had een WW-uitkering en kreeg een boete opgelegd van € 740,- wegens schending van de inlichtingenplicht. Het Uwv stelde dat appellant belangrijke informatie over doorbetaalde uren tijdens ziekte en vakantie niet had doorgegeven. Appellant betwistte de schending van de inlichtingenplicht en voerde aan dat hij de doorbetaling van deze uren telefonisch had gemeld, maar kon dit niet bewijzen. De rechtbank oordeelde dat appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden en dat de boete passend was. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt en voerde aan dat de beleidswijziging van het Uwv per 1 juli 2015 in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen en dat de opgelegde boete terecht was vastgesteld. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak, maar verlaagde de boete naar € 733,16, omdat de regelgeving per 1 januari 2017 was aangepast. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.029,50 bedroegen.