In deze zaak heeft appellant, die sinds 4 oktober 2010 een WGA-uitkering ontvangt, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant stelde dat hij ten onrechte niet in aanmerking was gebracht voor een IVA-uitkering. Het Uwv had in oktober 2016 alsnog een IVA-uitkering toegekend, maar appellant betwistte dat het besluit volledig was omdat het arbeidskundige deel ontbrak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was, omdat het doel van appellant, het verkrijgen van een IVA-uitkering, inmiddels was bereikt met het besluit van oktober 2016. De Raad benadrukte dat voor het aannemen van voldoende procesbelang, het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en feitelijke betekenis moet hebben. Aangezien het besluit van het Uwv het doel van appellant verwezenlijkte, had hij geen belang meer bij de beoordeling van het hoger beroep. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 2.082,85 zijn begroot.