In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het betreft een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Huizen en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de afwijzing van een verzoek om een incidentele aanvullende uitkering (IAU) voor de jaren 2010 en 2011. De Raad had eerder op 17 november 2015 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat de staatssecretaris het bestreden besluit van 5 november 2012 niet deugdelijk had gemotiveerd. De staatssecretaris diende de motiveringsgebreken te herstellen, wat hij deed door adviezen van de Toetsingscommissie vangnet Participatiewet in te brengen.
De Raad oordeelde dat de Toetsingscommissie onvoldoende had ingegaan op de argumenten van appellant over de arbeidsmarktsituatie in Huizen. Appellant stelde dat er sprake was van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt, maar de Toetsingscommissie concludeerde dat dit niet het geval was. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en vastgesteld dat de staatssecretaris met de adviezen van de Toetsingscommissie de gebreken in de motivering had hersteld. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten geheel in stand blijven.
Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.247,60 bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij besluiten over sociale zekerheidsuitkeringen en de rol van de Toetsingscommissie in dit proces.