Uitspraak
10 juli 2015, 15/1982 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als beheerder in een fietsenstalling werkte, meldde zich op 4 oktober 2012 ziek vanwege psychische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 27 juni 2014, concludeerde het Uwv op 24 juli 2014 dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en verleende hem geen uitkering. Dit besluit werd na bezwaar door het Uwv bevestigd, waarna appellant in beroep ging bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan te nemen dat de beperkingen van appellant onjuist waren ingeschat.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, waaronder de stelling dat hij lijdt aan PTSS als gevolg van een schietpartij in 2011, wat zijn functioneren zou beïnvloeden. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de gronden van appellant niet nieuw waren en dat de rechtbank de eerdere beoordeling terecht had bevestigd. De Raad concludeerde dat er geen medische gegevens waren ingediend die de eerdere conclusies konden onderbouwen. De FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 4 februari 2015 werd als juist beschouwd, en de Raad bevestigde dat appellant in staat was om de werkzaamheden van de geselecteerde functies te verrichten, ondanks zijn klachten.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 1 maart 2017 bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.