Uitspraak
28 juli 2016, 15/7157 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
1 oktober 2012 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv heeft appellant met ingang van 1 januari 2014 hersteld verklaard.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant had een verzoek ingediend bij het Uwv voor de overname van betalingsverplichtingen van een BV, waarbij hij stelde dat hij in dienst was van deze BV. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat er geen sprake was van een daadwerkelijk dienstverband en heeft de WW- en ZW-uitkeringen van de appellant ingetrokken en teruggevorderd. De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv voldoende bewijs had geleverd dat de appellant niet werkzaam was voor de BV en dat de uitkeringen onterecht waren verstrekt. De Centrale Raad heeft deze bevindingen bevestigd en geoordeeld dat de appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn standpunt dat er wel degelijk sprake was van een dienstbetrekking. De Raad heeft ook het verzoek om uitstel van de zitting afgewezen, omdat de appellant niet tijdig had aangegeven dat hij geen advocaat meer had en geen onderbouwd verzoek had ingediend. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken in cassatie gaan bij de Hoge Raad.