ECLI:NL:CRVB:2018:1172

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
19 april 2018
Zaaknummer
16/5764 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening en niet-gemelde handelsactiviteiten via Marktplaats

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving sinds 22 november 2012 bijstand op basis van de Participatiewet. Na een melding dat zij via Marktplaats handelde in diverse goederen, heeft het college een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van haar verkoopactiviteiten en de daaruit voortvloeiende inkomsten. Het college heeft daarop de bijstand van appellante herzien en teruggevorderd. Appellante betwistte in hoger beroep dat er sprake was van een schending van de inlichtingenverplichting, en stelde dat haar verkoopactiviteiten incidenteel waren en geen invloed op haar recht op bijstand hadden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de omvang en aard van de activiteiten op Marktplaats niet als incidentele verkoop van privégoederen konden worden aangemerkt. De Raad bevestigde dat appellante niet had aangetoond dat zij recht had op bijstand en dat het college terecht had gehandeld door de bijstand in te trekken en terug te vorderen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

16.5764 PW

Datum uitspraak: 10 april 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
27 juli 2016, 16/522 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. van de Wiel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2018. Namens appellante
is verschenen mr. Van de Wiel. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. N.M.H.A. van Hirtum.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving met ingang van 22 november 2012 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande ouder. Nadat haar aanvraag om bijstand aanvankelijk bij besluit van 15 februari 2013 buiten behandeling was gesteld, heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de aanvraag inhoudelijk behandeld en aan appellante bij beslissing op bezwaar van 14 juni 2013 bijstand toegekend met ingang van 22 november 2012. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft appellante verklaard dat zij een deel van haar vaste lasten had betaald door kittens en een hond die op de website marktplaats.nl (Marktplaats) werden aangeboden, op te halen en door te verkopen. Zij heeft toen ook verklaard dat zij een groot deel van haar collectie laven (een soort kabouters) en een deel van haar meubels had verkocht. Ten bewijze daarvan heeft zij een overzicht overgelegd met advertenties die zij op Marktplaats had gezet en een overzicht waarin stond in welke maand wat was verkocht. Het college heeft vervolgens een bedrag van € 500,- ingehouden op de nabetaling van bijstand in verband met inkomsten uit de verkoop van kittens en een hond.
1.2.
Op 16 september 2014 is bij verweerder telefonisch gemeld dat appellante via Marktplaats handelt in diverse zaken. Daarop heeft een consulent buitendienst van het
Team Bijzonder Onderzoek (consulent) van de gemeente Eindhoven een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In dat kader heeft de consulent onder meer dossieronderzoek verricht, verschillende registers geraadpleegd, laatstelijk op 19 januari 2015 informatie bij Marktplaats opgevraagd en op 10 februari 2015 een gesprek gevoerd met appellante. Ook zijn onder andere haar dochter [naam dochter 1] en de voormalige partner van appellante, [naam A], als getuigen gehoord. De bevindingen
van het onderzoek zijn neergelegd in een ongedateerd rapport.
1.3.
Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten heeft het college bij besluit van
1 juni 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 januari 2016 (bestreden besluit),
de bijstand van appellante met ingang van 22 november 2012 herzien (lees: ingetrokken),
de bijstand per 30 april 2015 beëindigd (lees: ingetrokken) en de over de periode van
22 november 2012 tot en met 30 april 2015 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 39.787,79 van appellante teruggevorderd. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende inlichtingenverplichting door geen melding te maken van de verkoopactiviteiten via Marktplaats en de daaruit voortvloeiende inkomsten. Omdat appellante geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden, is het recht op bijstand niet vast te stellen.
1.4.
Per 31 augustus 2015 heeft het college weer bijstand aan appellante toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft zich primair op het standpunt gesteld dat sprake is van incidentele verkoop van privégoederen, zodat hiervan geen mededeling behoefde te worden gedaan. Volgens appellante is niet alleen het aantal advertenties bepalend, maar ook de aard van de aangeboden goederen, die volgens haar zijn onder te verdelen in drie categorieën, te weten: laven, dieren en een restcategorie van uiteenlopende artikelen, die mensen op zolder plegen te hebben staan. Het college heeft de opbrengsten van de laven in 2013 ook niet als inkomsten aangemerkt, zodat zij erop mocht vertrouwen dat dat ook nu het geval zou zijn. Volgens appellante is de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan aan de verklaring van haar dochter [naam dochter 2] dat de dieren werden aangeboden met als doel ze om niet aan te bieden aan particulieren. Appellante heeft verder aangevoerd dat het onderzoek van het college onzorgvuldig is geweest, omdat geen huisbezoek heeft plaatsgevonden. Volgens appellante zou het college bij een huisbezoek hebben kunnen waarnemen dat de laven gewoon in vitrines in haar woonkamer staan. Ook heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat zij geen administratie heeft bijgehouden. Zij wijst in dat verband op een door haar in de bezwaarfase overgelegd overzicht met aangeboden artikelen. Volgens appellante heeft zij van een groot aantal artikelen met foto’s aangetoond dat die op 8 juli 2015 nog in haar bezit waren. Ook stelt appellante dat zij na januari 2015 niet meer actief was op Marktplaats en dat de intrekking zich daarom ten onrechte over de periode daarna uitstrekt. Subsidiair stelt appellante dat het recht op bijstand wel kan worden vastgesteld. Het college kan aan de hand van de vraagprijs van de goederen een betrouwbare inschatting maken van de inkomsten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 22 november 2012 tot 1 juni 2015 (te beoordelen periode).
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP8124) is het voor ontvangers van bijstand niet verboden om goederen via internet te verkopen,
mits daarvan en van de daaruit verkregen verdiensten melding wordt gemaakt aan het bijstandverlenend orgaan indien daarmee inkomsten worden gegenereerd. De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet
als inkomsten aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling behoeft te worden gedaan. Daarvan is hier geen sprake. Uit het door Marktplaats ter beschikking gestelde overzicht blijkt dat appellante in de te beoordelen periode onder verschillende namen, waaronder Villa Kakelbont, op Marktplaats in ieder geval 645 advertenties heeft geplaatst waarin zij gezelschapsdieren en goederen van uiteenlopende aard, zoals laven, beeldjes, babyschommels, kinderfietsen, vitrinekasten, huisdieren en dierenbenodigdheden, zoals hondenbenches, te koop heeft aangeboden. De vraagprijs van de goederen bedroeg in totaal € 20.755,-. Gelet op de aard en de omvang van de activiteiten op Marktplaats kan niet staande worden gehouden dat slechts sprake zou zijn van incidentele verkoop van privégoederen op bescheiden schaal, zoals door appellante is betoogd. De gestelde herkomst van de goederen
- wat daar ook van zij - maakt niet dat aan de omvang van de activiteiten geen betekenis
meer toekomt. Dat mogelijk meermalen voor hetzelfde artikel een advertentie is geplaatst, doet aan het karakter van handel niet af (zie de uitspraak van 10 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:729). Met de rechtbank en anders dan appellante betoogt, was het college onder deze omstandigheden niet gehouden om een huisbezoek af te leggen.
4.3.
Anders dan appellante stelt, had het voor appellante, gelet op het aanvullende karakter van de bijstand, redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de verkoopactiviteiten op Marktplaats van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Daarbij is niet alleen van belang welke inkomsten daadwerkelijk zijn ontvangen, maar ook welke inkomsten, gelet op de omvang
van de activiteiten, redelijkerwijs hadden kunnen worden bedongen of ontvangen. Door het college hiervan niet op de hoogte te stellen, heeft appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden.
4.4.
Appellante heeft verder aangevoerd dat zij al geruime tijd op deze wijze heeft gehandeld, dat haar casemanager ervan op de hoogte was dat haar hele zolder en berging vol lagen met spullen en dat appellante hierover nooit is aangesproken. Voor zover appellante hiermee heeft beoogd een beroep te doen op het vertrouwensbeginsel, treft dit geen doel. Uit het dossier blijkt niet dat appellante haar handelwijze met betrekking tot de transacties op Marktplaats met haar casemanager heeft besproken, noch dat hiervoor aan appellante uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk toestemming is verleend.
4.5.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een grond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene
om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.6.
Appellante heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Zij heeft geen deugdelijke administratie of boekhouding overgelegd en evenmin op andere wijze objectieve en verifieerbare gegevens in het geding gebracht op basis waarvan zou kunnen worden vastgesteld hoeveel inkomsten zij met de verkoopactiviteiten heeft verworven. Het in bezwaar overgelegde en achteraf opgestelde overzicht van goederen, waarvan appellante stelt dat die wel op Marktplaats te koop zijn aangeboden maar niet zijn verkocht, is in dit verband niet toereikend. Dit overzicht geeft onvoldoende inzicht in de (omvang van de) verkoopactiviteiten en de daarmee verworven inkomsten. Daarbij komt dat appellante niet consistent heeft verklaard. Zo heeft zij op 10 februari 2015 verklaard dat zij op Marktplaats alleen haar eigen spullen verkoopt, waaronder kinderfietsjes (2x), vitrinekasten (2x), laven en hondenbenches (10x), maar ook dat zij sinds zij bijstand heeft hooguit drie of vier spullen heeft verkocht, dat zij alleen vanuit huis en niet via Marktplaats heeft verkocht en ook dat zij niet heeft bijgehouden wat zij op Marktplaats heeft verkocht. Op 28 maart 2015 heeft zij schriftelijk verklaard dat zij niets heeft verkocht, dat zij alle spullen nog heeft en geen administratie kan overleggen. Onder deze omstandigheden is niet vast te stellen of, en zo ja in hoeverre, appellante in de te beoordelen periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De enkele stelling van appellante dat zij na januari 2015 geen verkoopactiviteiten heeft ondernomen, leidt reeds bij gebreke van enige onderbouwing niet tot een ander oordeel.
4.7.
Tegen de terugvordering heeft appellante geen zelfstandige gronden aangevoerd, zodat die geen nadere bespreking behoeft.
4.8.
Uit 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en A.M. Overbeeke en
E.C.G. Okhuizen als leden, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2018.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) S.A. de Graaff

LO