Uitspraak
16.3051 WAJONG
OVERWEGINGEN
BESLISSING
D. Hardonk‑Prins als leden, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn Wajong-aanvraag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had eerder, in 1986, een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) ontvangen, maar deze was in 1996 geschorst omdat hij geen inkomensgegevens had ingeleverd. In 1998 werd zijn arbeidsongeschiktheid geheel en blijvend buiten aanmerking gelaten, omdat hij niet voldeed aan de gestelde voorwaarden. Appellant heeft in de jaren daarna verschillende werkzaamheden verricht, maar heeft in 2014 een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die door het Uwv werd afgewezen. Het Uwv beschouwde deze aanvraag als een verzoek om heropening van de eerder geschorste AAW-uitkering, maar weigerde dit omdat er geen relevante gegevens beschikbaar waren om het recht op uitkering vast te stellen.
De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, omdat appellant niet had aangetoond dat hij recht had op een uitkering. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het Uwv verantwoordelijk was voor het maken van een reconstructie van zijn inkomsten over de jaren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het ontbreken van inkomensgegevens voor rekening en risico van appellant dient te blijven, aangezien hij zijn aanvraag voor heropening pas 20 jaar na de schorsing indiende. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken op 9 mei 2018.