ECLI:NL:CRVB:2018:1367

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
16/3051 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing Wajong-aanvraag na schorsing AAW-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn Wajong-aanvraag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had eerder, in 1986, een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) ontvangen, maar deze was in 1996 geschorst omdat hij geen inkomensgegevens had ingeleverd. In 1998 werd zijn arbeidsongeschiktheid geheel en blijvend buiten aanmerking gelaten, omdat hij niet voldeed aan de gestelde voorwaarden. Appellant heeft in de jaren daarna verschillende werkzaamheden verricht, maar heeft in 2014 een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die door het Uwv werd afgewezen. Het Uwv beschouwde deze aanvraag als een verzoek om heropening van de eerder geschorste AAW-uitkering, maar weigerde dit omdat er geen relevante gegevens beschikbaar waren om het recht op uitkering vast te stellen.

De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, omdat appellant niet had aangetoond dat hij recht had op een uitkering. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het Uwv verantwoordelijk was voor het maken van een reconstructie van zijn inkomsten over de jaren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het ontbreken van inkomensgegevens voor rekening en risico van appellant dient te blijven, aangezien hij zijn aanvraag voor heropening pas 20 jaar na de schorsing indiende. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken op 9 mei 2018.

Uitspraak

16.3051 WAJONG

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
29 maart 2016, 15/3312 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 9 mei 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.T. van Dalen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2018. Voor appellant is verschenen mr. Van Dalen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is met ingang van 23 september 1986 een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. In verband met werkzaamheden als (onder meer) productiemedewerker en chauffeur schoolvervoer heeft in de jaren nadien een inkomstenkorting op de AAW-uitkering plaatsgevonden.
1.2.
De uitbetaling van deze uitkering is bij besluit van 4 maart 1996 ingaande 1 maart 1996 geschorst omdat appellant tot twee keer toe een inlichtingenformulier niet had geretourneerd. Bij besluit van 9 maart 1998 is de arbeidsongeschiktheid van appellant met toepassing van de artikelen 16 en 19 van de AAW geheel en blijvend buiten aanmerking gelaten omdat appellant niet heeft voldaan aan de gestelde regels en voorwaarden en daarvoor geen deugdelijke grond heeft gegeven. Appellant had nog steeds niet gereageerd op het schorsingsbesluit dan wel de gevraagde gegevens overhandigd.
1.3.
In de jaren na 1996 is appellant onder meer werkzaam geweest als zelfstandig taxichauffeur, taxichauffeur in loondienst, WSW‑werknemer en uitzendkracht.
1.4.
Op 30 december 2014 heeft appellant een Wajong-aanvraag bij het Uwv ingediend. Bij besluit van 5 februari 2015 is deze aanvraag afgewezen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij besluit van 9 juli 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv de aanvraag van appellant alsnog opgevat als een verzoek om heropening van de in 1996 geschorste uitbetaling van de AAW‑uitkering. Dit verzoek is door het Uwv – bij gebreke van relevante gegevens om het recht op uitkering vanaf maart 1996 vast te stellen – afgewezen. Het bezwaar van appellant is ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van appellant is bedoeld als een verzoek om heropening van de AAW‑uitkering, die destijds is ingetrokken omdat appellant geen inkomstengegevens had doorgegeven. Voor heropening is nodig dat vastgesteld kan worden dat appellant recht had op een uitkering. Niet in geschil is dat appellant nog altijd geen gegevens heeft ingeleverd op grond waarvan zijn recht op uitkering kan worden vastgesteld. Het ontbreken van relevante gegevens dient volgens de rechtbank voor rekening en risico van appellant te blijven.
3.1.
Appellant heeft zich op de onder 4.1 genoemde grond tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Namens appellant is bevestigd dat de aanvraag van appellant is bedoeld als verzoek om heropening van de AAW‑uitkering. Gelet op het verhandelde ter zitting is in hoger beroep nog slechts in geschil of het ontbreken van inkomensgegevens over het verleden voor rekening en risico van appellant dient te blijven. Volgens appellant kon van hem niet worden verwacht dat hij gedurende een periode van 20 jaar zijn loonstrookjes en inkomensgegevens van zijn werkzaamheden als zelfstandige bewaarde. Het had op de weg van het Uwv gelegen een reconstructie te maken van de werkzaamheden die appellant vanaf 1996 heeft verricht en de inkomsten die daaruit zijn genoten.
4.2.
Dit standpunt van appellant wordt niet gevolgd. De arbeidsongeschiktheid van appellant is per 1 maart 1996 blijvend geheel buiten aanmerking gelaten omdat appellant in gebreke bleef zijn inkomensgegevens te verstrekken, waardoor het recht op uitkering niet kon worden vastgesteld. Appellant heeft zijn verzoek om heropening (ruim) 20 jaar nadien ingediend. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het op de weg van appellant ligt gegevens te verstrekken op grond waarvan zijn recht op uitkering kan worden vastgesteld. Dat de relevante gegevens over zo’n lange periode niet meer te achterhalen zijn, moet voor risico blijven van appellant.
5. Wat in 4.2 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
D. Hardonk‑Prins als leden, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M.A.A. Traousis

UM