ECLI:NL:CRVB:2018:1373
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand in verband met niet gemelde voorbereidingswerkzaamheden voor restaurantovername
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg met betrekking tot de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Appellanten, een echtpaar dat bijstand ontving, hebben niet tijdig en volledig melding gemaakt van hun werkzaamheden en voorbereidingen voor de overname van een restaurant. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet te melden dat zij een vennootschap onder firma (VOF) hadden opgericht en dat zij de huurovereenkomst en inventaris van het restaurant hadden overgenomen. Hierdoor was het voor het college niet mogelijk om te bepalen of appellanten recht hadden op bijstand. De Raad bevestigt de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de gemaakte kosten. Daarnaast wordt een boete opgelegd wegens opzettelijke schending van de inlichtingenverplichting, die in eerste instantie was vastgesteld op € 2.050,-. De Raad herroept dit besluit en stelt de boete vast op € 2.044,51, omdat de regelgeving omtrent boetes is gewijzigd. De Raad veroordeelt het college in de proceskosten van appellanten en bepaalt dat het college het griffierecht vergoedt.