In deze zaak gaat het om een herhaalde aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) door appellante, die eerder was afgewezen omdat het college meende dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met een andere persoon. Appellante heeft op 26 juni 2015 bijstand aangevraagd, maar deze aanvraag werd op 31 juli 2015 afgewezen na een huisbezoek. Appellante heeft vervolgens op 21 augustus 2015 opnieuw bijstand aangevraagd, waarbij zij aangaf alleen te wonen en dat haar vriend slechts af en toe bij haar verbleef. Het college heeft deze aanvraag opnieuw afgewezen, zonder nader onderzoek te doen naar de gewijzigde omstandigheden die appellante had aangevoerd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de woonsituatie van appellante en dat het college niet mocht volstaan met de afwijzing van de aanvraag. De Raad stelt vast dat appellante relevante gewijzigde omstandigheden heeft gepresenteerd die het college had moeten verifiëren door middel van nader onderzoek, zoals een huisbezoek. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, en bepaalt dat appellante met terugwerkende kracht recht heeft op bijstand vanaf 21 augustus 2015. Tevens wordt het college veroordeeld in de kosten van appellante, die in totaal € 3.006,- bedragen.