In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstandsuitkeringen aan appellanten, die na beëindiging van hun meubelmakerij bijstand ontvingen op hun uitkeringsadres. De intrekking vond plaats op basis van de veronderstelling dat appellanten hun woonplaats hadden verlaten. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het dagelijks bestuur ten onrechte de bijstand met ingang van 21 oktober 2014 heeft ingetrokken, omdat appellanten op dat moment nog niet definitief hun woonplaats hadden opgegeven. De Raad stelt vast dat appellanten op 30 oktober 2014 hun nieuwe woonplaats hebben geregistreerd, en dat de intrekking van de bijstand pas vanaf die datum gerechtvaardigd is. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en herroept het besluit van het dagelijks bestuur, waarbij de bijstand met ingang van 30 oktober 2014 wordt ingetrokken. Daarnaast wordt het dagelijks bestuur veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over de periode waarin appellanten ten onrechte geen bijstand ontvingen. Het verzoek om schadevergoeding voor andere geleden schade wordt afgewezen, omdat deze niet het gevolg zijn van de intrekking van de bijstand.